Esther, in het Perzisch Sitareh (Ster of Godin der liefde) is de Perzische naam eener Israëlietische vrouw, Hadassa (Myrt) genaamd, die de gemalin werd van Ahasverus, koning van Perzië.
Zij was de nicht en pleegdochter van den Israëliet Mordochai, uit den stam van Benjamin, en werd wegens hare ongemeene schoonheid in den harem gebragt, waar zij weldra de plaats der verstootene koningin Vasthi innam. Toen Mordochai, hierdoor hoogmoedig geworden, verzuimde, den verschuldigden eerbied te bewijzen aan den magtigen staatsminister Haman, verkreeg deze van zijn Koning verlof, om al de Israëlieten in het Perzische rijk uit te roeijen. Daartoe werd door het lot (pur) de 13de der maand Adar vastgesteld.
Mordochai echter, daarvan verwittigd, deelde aan Esther mede, welk gevaar haar en hare stamgenooten boven het hoofd hing, en deze wist door haren invloed op den Koning het bloedig misdrijf te verhinderen, — ja, Ahasverus deed Haman ophangen aan de galg, voor Mordochai bestemd, en benoemde laatstgemelde, die zich reeds vroeger door het ontdekken eener zamenzwering gunstig onderscheiden had, in diens plaats tot grootvisier. De last tot uitroeijing der Israëlieten kon, als door den Koning uitgevaardigd, niet herroepen worden, doch Ahasverus gaf aan de aangevallenen verlof, om zich tegen hunne vijanden te verzetten.
Er greep alzoo op den 13den van Adar eene bloedige worsteling plaats, waarbij de aanvallers van Israël de nederlaag leden en 75.000 dooden verloren. Tot gedachtenis aan die redding verordende Mordochai de jaarlijksche viering van het Purimfeest op den 14den en 15den van genoemde maand. Esther deed een getrouw verhaal dier gebeurtenis te boek stellen, doch dit geschrift was voorzeker iets anders dan het boek, hetwelk als dat van Esther in het Oude Testament werd opgenomen. Veel toch van dit laatste is aan het gebied der sage ontleend. De koning Ahasverus of Xerxes schijnt hier dezelfde te wezen, dien wij uit de geschiedenis van Griekenland kennen; ook is de instelling van het Purimfeest twijfelachtig, daar wij het bij Esra en Nehemia niet vermeld vinden.
De vervaardiging van het ons bekende boek dagteekent hoogst waarschijnlijk van den tijd der Israëlietische verdrukking onder de Ptolemaeussen en Seleuciden, en de taal is daarmede in overeenstemming. In de Septuagint en in de Vulgaat vindt men nog toevoegselen tot het boek Esther, welke door Luther onder de Apocryphe boeken zijn geplaatst.