Epaminondas, de grootste burger, staatsman en veldheer van Theben, een zoon van Polymnis, de telg van een aanzienlijk maar schaars met aardsche goederen bedeeld geslacht, werd geboren omstreeks het jaar 418 vóór Chr.
Hij genoot als knaap naar ligchaam en geest eene voortreffelijke opvoeding, vooral door het onderwijs van Lysis, een volgeling van Pythágoras, die uit Tarente de wijk had genomen naar Theben. Aan dien leermeester had hij de verhevene eigenschappen te danken, waardoor hij zich later onderscheidde, namelijk zuiverheid van zeden, onomkoopbaarheid, naauwgezette waarheidsliefde en zachtmoedigheid jegens zijne tegenstanders. Van zijn eerste oorlogsfeit vinden wij gewag gemaakt in het jaar 385 vóór Chr., toen hij bij de hulptroepen diende, door Theben naar Sparta gezonden, om een aanval op Mantinéa en Arcadië te ondersteunen; daarbij werd Epaminondas gewond, doch redde niettemin het leven van den zwaar-gewonden Pelópidas.
Nadat de burgt te Theben (de Kadmeia) door de Spartanen bezet was, leefde hij in afzondering, doch nam tevens ijverig deel aan de beraming en uitvoering van den vermetelen aanslag, waardoor de vijandelijke bezetting verjaagd en Theben’s onafhankelijkheid hersteld werd. Daar hij nu blootgesteld was aan de vervolgingen der Spartaansche partij en voor zichzelven geene eerzuchtige bedoelingen bezat, zeide hij gedurende 8 jaren het staatkundig leven vaarwel.
Eerst in 371 werd hij tot boiotarch benoemd en met andere afgevaardigden naar een vredes-congres in Sparta gezonden, waar hij zich als een uitstekend redenaar en als een vurig voorstander van de belangen zijner geboortestad onderscheidde. Toen voorts de Spartanen onder aanvoering van koning Cleombrotus in Boeotië vielen, om de Thebanen tot den vrede te dwingen, werden zij door deze onder het uitstekend krijgsbeleid van Epaminondas in de vlakte van Leuctra geslagen (371).
In het volgende jaar werd Epaminondas wederom tot boiotarch benoemd, waarna hij naar den Peloponnésus trok, in Laconië doordrong, waar zich in de voorgaande 5 eeuwen geen vijandelijk leger gewaagd had, en het geheele land onderwierp, met uitzondering van de hoofdstad, die door Agesilaus dapper verdedigd werd. Om aan de aanmatigingen van Sparta perk te stellen, bewoog hij de inwoners van Zuid-Arcadië en van Messénië, om gezamenlijk één Staat te vormen, waarna onder zijne leiding de steden Megalòpolis en Messéne werden gesticht. Na zijn terugkeer te Theben eischten zijne tegenstanders, dat hij en Pelópidas wegens eigenmagtige verlenging van hun ambtstijd ter dood gebragt zouden worden, doch eene schitterende vrijspraak volgde op dien eisch.
Wederom tot boiotarch benoemd, ondernam hij in 368 een tweeden en in 366 een derden togt naar den Peloponnésus, doch zonder belangrijke gevolgen. Daarna overreedde hij de Thebanen, eene vloot te bouwen, om ook ter zee even als te land, de opperheerschappij te verwerven, en reeds in 364 kon hij met een aanzienlijk getal schepen een togt ondernemen naar Byzantium. Een burgertwist der Arcadiërs, die zich gedeeltelijk aan de zijde van Sparta schaarden, was oorzaak, dat de Thebanen onder de leiding van Epaminondas weder oprukten naar den Peloponnésus.
Bij Mantinéa had een veldslag plaats tusschen 33.000 Thebanen en 22.000 Spartanen en Arcadiërs. Nog vóór dat het gevecht beslist was, werd Epaminondas door een werpspies doodelijk gewond, en toen hij de tijding ontving van de zegepraal der zijnen, rukte hij met de woorden „Nu is het tijd om te sterven!” het ijzer uit de wonde en gaf den geest.