Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Elzas

betekenis & definitie

Elzas (De), in het Fransch Alsace en in het Latijn Alsatia, is eene schoone en vruchtbare landstreek. Het bestond 3 jaar geleden (1870) uit de Fransche departementen Haut- en Bas-Rhin en telde op 157 □ geogr. mijlen ruim 1 millioen inwoners. Het was ten westen door de Vogézen van Lotharingen, ten noorden door de Lauter van Rijn-Beijeren, ten oosten door de Rijn van Baden gescheiden, en grensde ten zuiden aan Fransch en Zwitzersch Bourgondië.

Dit land was ten tijde van Caesar bewoond door de Rauraci, Tribocci en Nemetes. Later maakte de Alemannen zich van dat gewest meester, doch reeds in 495 na Chr. moesten zij voor de Franken het onderspit delven. De Elzas werd nu een hertogdom van Austrasië, in 2 districten verdeeld, van welke het eene kerkelijk onder Basel en het andere onder Straatsburg behoorde. Na het verdrag van Verdun vormde de Elzas een bestanddeel van het rijk van Lotharius, doch Lotharius II schonk het als een zelfstandig hertogdom aan zijn onechten zoon Hugo, terwijl er na dezen weder graven regeerden. Het werd tot Alemannië gerekend, en onderscheidene grafelijke huizen voerden er heerschappij. In 1632 kwam het in de magt van Frankrijk, en bij den Munsterschen Vrede (1648) werd het dan ook tegen eene schadeloosstelling van 3 millioen francs grootendeels aan dat rijk afgestaan. Wat echter nog Duitsch was gebleven, viel in 1681 met Straatsburg aan Frankrijk ten deel. Een en ander werd bij den Vrede van Rijswijk (1697) gewettigd.

Klaagden de Duitschers na dien tijd zonder ophouden over het verlies van dat echt-Duitsch gewest, hetwelk ook de Duitsche Rijn gedeeltelijk in handen bragt van den nabuur, — wij weten, dat het na den jongsten Duitsch-Franschen oorlog met een gedeelte van Lotharingen onder den naam van Elzas-Lotharingen weder aan Duitschland is toegevoegd. Het is thans een Duitsch Rijksland. Reeds den 14den Augustus 1870 werd door koning Wilhelm een gouvernement Elzas gesticht, bestaande uit de departementen Haut- en Bas-Rhin, de arrondissementen Saarbrück en Saarburg van het Meurthe-departement, en de arrondissementen Saargemünd, Metz en Diedenhofen van het Moezel-departement, waarbij later het canton Schirmeck en een gedeelte van het canton Saale van het departement les Vosges gevoegd werden.

De vredes-preliminairen van Versailles (26 Februarij 1871) en de Vrede van Frankfort (20 Mei 1871) hebben de grenzen van dat gebied eenigzins gewijzigd. Aan Frankrijk werd namelijk het volgende teruggegeven: In het departement Haut-Rhin: het arrondissement Belfort, de cantons Belfort, Delle, Giromagny en 21 gemeenten van het canton Fontaine (waar 8 gemeenten aan Duitschland verbleven), alsmede 3 gemeenten van het canton Altkirch, en 4 van het canton Maasmünster, — in het Meurthe-departement: van het canton Saarburg 8 gemeenten, van het canton Vic 9 gemeenten, en van het canton Salzburg 3 gemeenten, — van het Moezeldepartement: van het canton Gorze 11 gemeenten. Daarentegen zijn aan Duitschland loegevoegd, van het arrondissement Briey 7 gemeenten, en eindelijk nog 12 gemeenten van de cantons Audun en Longwy. Ten slotte werden nog 3 gemeenten en een gedeelte eener derde aan Frankrijk teruggegeven. Het geheele Rijksland heeft eene oppervlakte van ruim 260 □ geogr. mijlen met omstreeks 1600000 inwoners.

De bodem is er zeer verschillend. Ongeveer 60 □ geogr. mijlen behooren er tot het laagland, 45 tot de bergstreek, en de overige tot het gebied der hoogvlakten en heuvelen. In het zuiden van den Opper-Elzas vindt men de noordelijke uitloopers van het Jura-gebergte met de vormingen van dien naam. Hunne gemiddelde hoogte bedraagt echter slechts 700 Ned. el. Het oostelijk gedeelte des lands behoort tot de vlakte van de Rijn, welke zich van Basel uitstrekt tot Frankfort, Mainz en Bingen. Is de naaste zoom der rivier met weiden en wouden bedekt, de hieropvolgende onderscheidt zich door eene ongemeene vruchtbaarheid, is veilig tegen overstroomingen en wordt door beken en rivieren mild besproeid. In het noordelijk gedeelte van den Elzas vindt men veel bosch.

Het Jura-gebergte is gescheiden door den pas van Belfort, waar tevens een kanaal de Rijn in verbinding brengt met de Rhône. Het Vogézen-gebergte is er de natuurlijke grens tusschen Duitschland en Frankrijk; het bestaat uit graniet en gneis, alsmede uit roodliggend, Vogézen-zandsteen en vervormde gesteenten. Het is veelal met bosch begroeid, doch de graanbouw gaat er tot eene hoogte van 900 Ned. el. Op de hoogste gedeelten verheffen zich naaldboomen, op de lagere beuken-, eiken- en kastanjeboomen. De merkwaardigste toppen zijn de Sudel (920 Ned. el), de Bärenkopf (1077 Ned. el), de Elzasser Belchen (1244 Ned. el), de Kratzen (1249 Ned. el), de Neuwaldkopf (1234 Ned. el), de Rothenbach (1319 Ned. el), de Lenzwasen (1303 Ned. el), de Bonhomme (1086 Ned. el) en de Roszberg (1196 Ned. el). De hoogste toppen liggen echter niet, gelijk de genoemde, op de grenzen, maar op een zijtak; hier vindt men den Wissort (1318 Ned. el), den Sulzer Belchen (1432 Ned. el) en den Hundskopf (1363 Ned. el).

De dalen van het Vogézen-gebergte zijn diepe kloven tusschen de met bosch bewassen hoogten, mild besproeid, met vruchtbare weilanden bedekt en sterk bevolkt, vooral op die plaatsen, waar zij zich met de vlakte van de Rijn vereenigen. Bij den bergpas van Zabern, waar een kanaal en een spoorweg door grootsche tunnels — die van Hommartingen is 2678 Ned. el lang — de gemeenschap onderhouden, is de eindpaal van het Vogézengebergte. Nu ontmoet men eene trias-vorming, hier en daar bedekt met lagen van Jurakalk, doch deze laatste vertoonen zich eerst volkomen in de nabijheid van Metz zonder eene aanmerkelijke hoogte te bereiken. Verder noordoostwaarts draagt het land den naam van de Haardt, en ook hier zijn de hoogste toppen niet veel hooger dan 500 Ned. el. In golvende vlakten strekt voorts het hoogland van Lotharingen zich uit naar het westen. Hier is de grond schraal, en vele dalen bestaan er uil moerassen en veengronden, doch het dal van de Moezel bezit een zeer vruchtbaren slibgrond Tot de rivieren behoort er de Rijn, die over een afstand van 26 geogr. mijl de grenzen van Baden vormt. Hare bedding is ei van 300 tot 2000 Ned. el, breed en door het wegsnijden van kronkelingen is zij reeds 3 geogr. mijl korter gemaakt. De steden en dorpen liggen er op eenigen afstand van den sterk begroeiden oever, die met allerlei wild bevolkt is.

Tot de zij-rivieren behooren er de Birs, de Biesig, de Ischert, de Ill, de Moder, de Sauer en de Lauter. De belangrijkste rivier van den Elzas is de Ill (Alsa), die in het Jura-gebergte aan de grenzen van Zwitserland ontspringt en gedurende een loop van 271/3 mijl niet minder dan 60 fabrieken in beweging brengt. Van Ladhof bij Kolmar af is zij bevaarbaar. Tot hare zij-rivieren behooren de Doller, de Thur, de Lauch, de Fecht, de Gieszen, de Andlau, de Ehn, de Breusch en de Mosig. Tot het stroomgebied van de Rijn behooren er voorts de Moezel met de Saar. Laatstgenoemde ontspringt in het noordelijk gedeelte der Vogézen als de Witte Saar, vereenigt zich in Hermelingen met de Roode Saar en bereikt na een loop van 15'/3 geogr. mijl de Pruissische Rijnprovincie, waarna zij nog een afstand van 16‘/6 geogr. mijl doorloopen moet, om de Moezel te bereiken. In Lotharingen is zij geschikt voor vlotten, en eerst bij Saargemünd wordt zij bevaarbaar. Van de Moezel, die langs Metz vloeit, behooren ongeveer 11 geogr. mijl aan Duitsch Lotharingen.

Men heeft er kanalen tot eene gezamenlijke lengte van niet minder dan 54 geogr. mijl. Hiertoe behooren: het Rhône-Rijn-Kanaal (Canal de l’Est), in zijn geheel 43 geogr. mijlen lang, van welke 17½ tot den Duitschen Elzas behooren; het bereikt de Rijn bij Straatsburg en telt 85 sluizen, — het kanaal van Huningen, 33/4 geogr. mijl lang, — het kanaal van Kolmar, 2 geogr. mijl lang, dat te Künheim het Rhône-Rijn-Kanaal met de Ill verbindt, — het Breusch-Kanaal van Sulzbad naar Straatsburg, 2’/3 geogr. mijl lang met 12 sluizen,— het Ill-Rijn-Kanaal bij Straatsburg, — het Marne-Rijnkanaal, 422/3 geogr. mijl lang, waarvan 132/3 mijl tot Duitschland behooren; het loopt van Vitry aan de Marne bij Mauvage, door een tunnel ter lengte van 4891 Ned. el, voorts over de Maas, langs Toul en Liverdun, stroomt nogmaals door 2 tunnels en bereikt eindelijk de Rijn, — het Saar-Kohlen-kanaal, van het Rijn-Marne-kanaal naar Saargemünd loopende, — en het Salinen-kanaal, 47/8 geogr. mijl lang en Dieuze met Saaralben verbindende.

Het klimaat van den Elzas is, evenals dat van Zuid-Duitschland in het algemeen, meer een vastelandsdan een zeeklimaat, en wegens de aangrenzende hooge bergen is het jaarlijksch aantal regendagen er aanzienlijk, — gemiddeld 137. De zomers zijn er warm; de gemiddelde temperatuur is te Kolmar des winters 3,7° C. en des zomers 21° C., — te Straatsburg des winters 1,1° C., en des zomers 18,3° C. In de bergstreek is het klimaat op verre na niet zoo zacht. De hoogte van den barometer is er gemiddeld 749½, Ned. streep. De zuidelijke en noord-oostelijke winden hebben er de overhand.

Op de Vogézen is de grond schraal, de landbouw armoedig, doch de weide zeer goed. De bevolking der hooggelegene, boschrijke dalen vindt in het houthakken een belangrijk middel van bestaan en voedt zich vooral met aardappels, melk en kaas. De heuvels ten oosten der Vogézen vormen het gebied van den wijnbouw; het is het rijkste gedeelte van den Elzas, en er wonen 11tot 24000 menschen op de □ geogr. mijl. In Sundgau, tusschen Basel, Mühlhausen, Tann en de zuidwestelijke grenzen heeft men dalen met weide- en bouwlanden, terwijl men er hier en daar wijn- en ooftgaarden aantreft. Het Jura-gebergte is bar en droog, doch de hooge vlakte langs de Rijn is bedekt met vruchtbare bouwlanden. In den noordelijken Elzas en in Lotharingen is de veeteelt van groot belang.

Het rijk der delfstoffen levert er vele soorten van steen, onder anderen marmer, serpentijn en leisteen. De bedding van de Rijn bevat eenig goud; voorts wordt er zilver, koper, lood, zink, kobalt, arsénik. en veel ijzer gewonnen. Ook vindt men er steenzout, petroleum, steenkool, bruinkool en turf, terwijl op onderscheidene plaatsen minerale bronnen ontspringen.

De indeeling des Iands is gewijzigd: in plaats van de voormalige arrondissementen en cantons heeft men er thans 27 districten, en de „sous-prefêts” zijn door „Kreisdirectoren” vervangen. In de plaats van het conseil général heeft men er den Landdag, en de 4 handelsregtbanken hebben voor 6 nijverheidsregtbanken plaats gemaakt. Het onderwijs werd er naar eisch georganiseerd: te Straatsburg is de universiteit hersteld, en het seminarium en de militaire school te Metz zijn aldaar gebleven. De bisdommen, te voren onder het aartsbisdom Besançon behoorende, zijn thans aan esn Duitschen aartsbisschop onderworpen. Van de steden van dit Rijksland noemen wij Straatsburg met 84000, Mühlhausen met 60000, Metz met 55000, en Kolmar met 23000 inwoners, — voorts Markirch, Gebweiler, Hagenau en Schlettstadt, elk met 10tot 12000 inwoners. Hoogst belangrijk is er de nijverheid. In de 3 voormalige departementen bevonden zich 1000 stoomwerktuigen, en men gebruikte er 27 millioen tolcentenaars steenkolen. Men wint er olie, appelwijn, brandewijn, bier, suiker, papier, katoenen garen, geweven stoffen, wapens, enz.

< >