Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-08-2018

Eichwald (Eduard)

betekenis & definitie

Een verdienstelijk Duitsch natuurkundige, geboren te Mitau den 4den julij 1795, studeerde te Berlijn in de natuur- en geneeskunde, bezocht München, Weenen, Zwitserland, Frankrijk en Engeland, en vestigde zich als privaatdocent te Dorpat. In 1823 werd hij benoemd tot professor in de dier- en verloskunde te Kasan en ondernam in 1825 eene reis naar de Caspische Zee en in den Caucasus tot aan de grenzen van Perzië. Na zijn terugkeer werd hij hoogleeraar in de dierkunde en vergelijkende ontleedkunde te Wilna, vanwaar hij in 1829 de westelijke provinciën van Rusland benevens het gouvernement Cherson tot aan de Zwarte Zee bezocht.

Na het opheffen van de universiteit te Wilna bleef hij er secretaris der geneeskundige Académie, doch vertrok in 1838 als hoogleeraar in de natuurlijke historie naar Petersburg. Hij volbragt vervolgens op nieuw wetenschappelijke reizen in Esthland en Finland, in het gouvernement Petersburg en in Skandinavië. Het onderwijzen der palaeontologie aan eene mijnschool te Petersburg gaf aanleiding tot zijn onderzoek nopens de voorwereldlijke overblijfselen in Rusland, en hij volbragt hiertoe voorts eene reis naar den Eifel, Tyrol, Italië, Sicilië en Algiers. Hij heeft zich op het gebied der natuurlijke historie in Rusland een onvergankelijken roem verworven. Tot zijne belangrijkste geschriften belmoren: „Reise auf dem Kaspische Meere und in den Kaukasus (1834—1837, 2 dln)”, — „Alte Geographie des Kaspischen Meeres, des Kaukasus und des südlichen Ruszland (1833)”, — „Mémoire sur les richesses minérales des provinces occidentales de la Russie (1835)”, — „Ueber das silurische Schichtensystem von Esthland (1840)”, — „Plantarum novarum, quas initinere Caspico-Caucasico observavit fasciculi (1831—1832, 2 dln)”, — „Fauna CaspicoCaucasica (1840, met 40 afbeeldingen)”, — „Beiträge zur infusorienkunde Ruszlands (1844, enz.)”, — „Zoologia specialis (1829— 1831, 3 dln)”, — „Die Urwelt Ruszlands (1840—1847)”, — „Lethaea rossica (1852— 1861)”, — en „Beitrag zur Verbreitung der fossilen Thiere Ruszlands (1857)”. Ook heeft hij eenige leerboeken in het Russisch geschreven. In 1851 kwam hij op pensioen en werd in 1852 benoemd tot staatsraad in werkelijke dienst.

< >