Duyk (Anthonis) of Duyck, een Nederlandsch regtsgeleerde, was de spruit van een edel geslacht, dat reeds in de 13de eeuw te Dordrecht bloeide. Hij was in 1595 fiscaal van oorlog bij het leger te velde, — later werd hij advocaat-fiscaal van de Generaliteit, en in 1602 griffier van den Hove van Holland. In 1618 werd hij benoemd tot het onderzoek der zaak van Oldenbarneveldt, Hogerbeets en Hugo de Groot, en daarna met Laurens Sylla en Pieter van Leeuwen tot fiscaal bij de regters, gedelegeerd om over hen te vonnissen.
Daarna werd hij raadsheer in den Hoogen Raad van Holland, Zeeland en West-Friesland, in 1621 raadpensionaris van Holland, en overleed den 29sten September 1629. Van hem bestaat een belangrijk handschrift, getiteld: „Journael van ’t gene dagelykx gepasseert is in den oorloge der Staten-Generael tegen de Spangiaarden enz. 1591'—1609”. Het is door Bor en van Meteren gebruikt, en in den laatsten tijd, op last van het Departement van Oorlog, door Lodewijk Mulder in het licht gegeven.