Duvenvoorde is de naam van een adellijk Nederlandsch geslacht, gesproten uit dat van Wassenaar, doordien aan een Philips van Wassenaar in 1225 onder anderen de heerlijkheid Duvenvoorde ten deel viel en hij zich daarnaar noemde. Van de leden vermelden wij:
Arent van Duvenvoorde, die in 1578 de belegering van Kampen bijwoonde, in 1593 commandant was van Zutphen, en later van Geertruidenberg en Schenkenschans. Hjj was ook tegenwoordig bij de belegering van Oostende, en overleed den 4den Junij 1602.
Arent van Duvenvoorde, ridder, heer van Duvenvoorde, Noordwijkerhout, het Woud en Sterrenburg. Hij werd geboren in 1528, was een voorstander der Hervorming, een medeonderteekenaar van het Verbond der Edelen, en werd bij vonnis van 29 April 1568 door Alva gebannen. Hij hielp in 1572 den Briel innemen en verscheen met volmagt van Lumey in de vergadering der Staten van Holland te Dordrecht. In het volgende jaar werd hij krijgscommissaris en lid der Ridderschap van Holland, werkte mede tot het ontzet van Leiden en was tegenwoordig bij de inwijding der hoogeschool aldaar. Hij was een man van grooten invloed, die veel gedaan heeft voor de onafhankelijkheid des Lands, terwijl hij tevens het plan ondersteunde om aan Willem I de souvereiniteit op te dragen. Hij overleed vermoedelijk in het jaar 1600.
Gijsbert van Duvenvoorde, heer van Obdam en Hensbroek. Hij werd geboren in 1540, behoorde tot het Verbond der Edelen, verliet in 1567 de Nederlanden en werd in 1668 door AIva verbannen. Hij vergezelde den prins van Oranje op zijne eerste veldtogten en bekleedde vervolgens gewigtige betrekkingen. Als lid der Staten van Holland was hij, op last van Lumey, in 1572 een der regters, die Cornelis Musius ter dood veroordeelden, en toen Lumey zelf in hechtenis geraakte, trok hij partij voor dezen en droeg, om zulks te toonen, gouden boeijen.
In 1575 werd hij door den Prins afgezonden, om de regtszaak tegen Jeroen Jeroenszoon ten einde te brengen; — in 1577 was hij burgemeester te Haarlem, — in 1579 commissaris-generaal van de monstering, en in 1580 kastelein te Woerden. Hij overleed in laatstgenoemd jaar, en was de vader van den admiraal Jacob van Wassenaar van Obdam (zie onder Wassenaar).
Jacob van Duvenvoorde, heer van Warmond, Woude en Alkemade. Hij werd geboren in 1509, behoorde tot het Verbond der Edelen, teekende in 1576 de Unie van Holland en Zeeland, was raadsheer in het Hof van Holland, en overleed in 1577.
Jan van Duvenvoorde, een broeder van den voorgaande, geboren in 1518. Hij was burgemeester van Haarlem en kolonel der schutterij gedurende het beleg van 1572 en 1573, verdedigde de stad met beleid en moed, en is na de overgave in de gevangenis van gebrek gestorven, of volgens anderen buiten Haarlem onthoofd.
Jan van Duvenvoorde, heer van Warmond, Woude, Esseliker Woude en Alkemade, geboren in 1547. Ook zijn naam prijkt op de lijst der Verbondene Edelen. Hij nam deel aan de inneming van den Briel, was in 1574 kapitein der vrijbuiters en hielp gedurende het beleg van Leiden de Boshuizensche schans op de Spanjaarden veroveren. In 1576 werd hij benoemd tot admiraal op de Haarlemsche en Leidsche meren, verving in datzelfde jaar Treslong als admiraal van Holland, en deed in 1577 de klokken uit den toren van Spaarnwoude omsmelten tot geschut. In 1580 wendde hij pogingen aan tot het ontzet van Delfzijl, en in 1581 werkte hij mede tot de bevrijding van Steenwjjk en Kuinre.
Vooral maakte hij zich als staatsman verdienstelijk. Hij werd in 1579 afgevaardigd naar het Collégie der nadere Unie, alsmede na den dood van Willem I naar den graaf van Hohenlo om dien tot volharding op te wekken. Hij nam deel aan de pogingen tot ontzet van Antwerpen, en was in 1587 een van de gecommitteerden der Staten van Holland tot het regtsgeding over de aanhangers van Leicester te Leiden. In 1588 werd hem een gezantschap naar Denemarken opgedragen, en bij de komst der Onoverwinnelijke vloot blokkeerde hij met Justinus van Nassau, admiraal van Zeeland, de haven van Duinkerken, zoodat Parma niet kon uitloopen, om de Spanjaarden te helpen.
Na zijn terugkeer betrok hij zijn prachtig herbouwd kasteel te Warmond, hetwelk gedurende de belegering van Leiden verwoest was en nam het ambt waar van houtvester van Holland, waar hij tevens als lid der ridderschap was ingeschreven. In 1594 begaf hij zich nogmaals naar Denemarken aan het hoofd van een aanzienlijk gezantschap en vernieuwde er met Christiaan IV de vroegere overeenkomsten. In 1596 voerde hij het bevel over het Nederlandsch eskader, hetwelk ter verovering van Cadix aan de Engelsche vloot werd toegevoegd, en hij had de voldoening, dat er de vlaggen van Duvenvoorde en van Holland het eerst van de vesting wapperden.
Koningin Elizabeth bedankte hem in een brief, en Essex, de Engelsche vlootvoogd, sloeg hem tot ridder. In 1598 begaf hij zich als ambassadeur naar Engeland, om de Koningin tot voortzetting van den oorlog met Spanje aan te sporen, waarin hij naar wensch slaagde. In het volgende jaar benoemde prins Maurits hem tot generaal van het geschut, en kort vóór den slag bij Nieuwpoort had hij weder het opperbevel over de vloot. Een deel der schepen met munitie en mondbehoeften, door de galeijen van Spinola veroverd, werd door hem hernomen, waarna hij de vijanden sloeg, zich van een aantal Spaansche galeijen meester maakte en deze met zijne vloot veilig binnen Oostende bragt.
In den aanvang van 1610 stond hij gereed, om aan het hoofd van een aanzienlijk gezantschap naar Engeland te vertrekken, toen hij ziek werd en den 15den April overleed. Algemeen wordt erkend, dat de opkomst der Republiek door zijne uitstekende diensten krachtig bevorderd is. — Eindelijk vermelden wij nog den veel vroeger geleefd hebbenden:
Willem van Duvenvoorde, heer van Oosterhout en Donge, die in de eerste helft der 14de eeuw leefde. Hij was schatmeester en kamerling van graaf Willem III van Henegouwen en onderscheidde zich niet alleen door zijne schranderheid, maar ook door zijn rijkdom, daarbij zelfs aan Eduard, koning van Engeland, eene aanzienlijke som kon leenen. Belangrijke stichtingen zijn aan hem haar ontstaan verschuldigd, zooals het Clarissen-klooster te Brussel, het Hollandsche Huis bij Raamsdonk en het St. Anthonie-gasthuis onder Oosterhout. Voorts bouwde hij het kasteel Develstein en versterkte Geertruidenberg.
Hij was een van de hoofden der Hoeksche partij, en wegens zijne gehechtheid aan Margaretha werden in 1351 zijne goederen verbeurd verklaard en zijn hof te ’s Hage tot den grond toe geslecht. Hij overleed den 12den Augustus 1353, en werd als heer van Geertruidenberg opgevolgd door zijn onechten, maar gewettigden zoon Willem.