Dupaty (Charles Marguérite Jean Baptiste Mercier), een Fransch regtsgeleerde, geboren te La RochelIe den 9den Mei 1746, werd later advocaat te Bordeaux en voorzitter van het Parlement aldaar. Zijne gestrenge regtvaardigheid bezorgde hem de vijandschap van het Hof, zoodat hij in 1770 in de gevangenis geworpen en later verbannen werd. Lodewijk XVI riep hem echter terug en benoemde hem tot voorzitter van het Parlement te Bordeaux, doch zijne goede beginselen strookten zoo weinig met de verdorvenheid van zijne ambtgenooten, dat hij zich naar Parijs begaf, om er zich aan de wetenschap te wijden.
Door eene „Memorie” redde hij in 1786 drie onschuldige burgers van Chaumont van een vreeselijken dood. Voorts schreef hij: „Réflexions historiques sur les lois criminelles (1788)”, — en „Lettres sur l’Italie en 1785 (1788, 2 dln, en 1835 3 dln)”, — en overleed den 17den September 1788.
— Zijn oudste zoon Louis Charles Henri Mercier Dupaty, geboren te Bordeaux den 29sten September 1771, studeerde in de regten, doch wijdde zich vervolgens aan de beeldhouwkunst, weshalve hij zich naar Rome begaf. In 1816 werd hij lid van het Instituut, en in 1823 hoogleeraar aan de Ecole des beaux arts. Tot zijne merkwaardigste voortbrengselen behooren: „De gewonde Philoctetes” vóór het kasteel van Compiègne (1810), — „Ajax, de goden trotsérend (1812)”, — „Orestes, door de Furiën vervolgd (1814)”, — en „Venus voor Paris” in het Luxembourg (1822). Ook vervaardigde hij het model van een ruiterstandbeeld van Lodewijk XIII, hetwelk, door Cortot in marmer gehouwen, op de Place Royale te Parijs is geplaatst. Hij overleed den 12den November 1825.
— Zijn broeder Louis Emmanuël Félicité Charles Mercier Dupaty, geboren den 30sten Julij 1775, diende eerst bij de marine en verwierf vervolgens als blijspeldichter grooten bijval. Wegens zijne opera „Les valets dans l’antichambre (1808)”, waarin de regéring eene satyre meende te zien, werd hij voor korten tijd verbannen. Vermelding verdient ook zijn hekeldicht „Les délateurs”. In 1836 werd hij lid der Académie, en overleed den 30sten Julij 1851.
Duperré (Victor Guy), een Fransch admiraal en minister, geboren te La Rochelle den 20sten Februarij 1775, diende eerst op de handelsvloot, later bij de marine, en werd in 1796 door de Engelschen gevangen genomen, doch in 1799 uitgewisseld. In 1803 nam hij deel aan eene expeditie naar Afrika en Amerika, zag zich in 1806 benoemd tot commandant der „Sirène” en bragt daarmede troepen naar Martinique. Bij zijn terugkeer sneden Engelsche oorlogschepen hem den weg af, doch het gelukte hem na een hevigen strijd, de haven van Lorient te bereiken.
Napoleon benoemde hem tot kapitein, waarna hij bevelhebber werd der „Bellona”, naar Isle de France stevende, en zich in de Indische Zee meester maakte van de Engelsche korvet „Victor”, van eenige koopvaardijschepen, en van het Portugésche fregat „Minerva”. In 1810 verliet hij Isle de France met 3 schepen en maakte zich meester van 2 groote vaartuigen der Oost-Indische Compagnie, doch vond bij zijn terugkeer het eiland door de Engelschen geblokkeerd.
Hoewel hij de blokkade forceerde, moest de kolonie met den overmagtigen vijand weldra eene capitulatie sluiten. Bij zijn terugkeer in Frankrijk werd Duperré bevorderd tot baron, en in 1811 tot schout-bij-nacht. In het begin van 1812 voerde hij het opperbevel over de Fransche en Italiaansche vloten in de Adriatische Zee. Hij was te Venétië werkzaam, om een eskader te vormen, toen de gebeurtenissen van 1813 en 1814 de ontruiming van Italië ten gevolge hadden.
Gedurende de Honderd dagen beveiligde hij Toulon tegen de Engelsch-Siciliaansche krijgsmagt. In 1818 voerde hij bevel over de vloot in de West-Indische wateren, in 1823 voor Cadix en in 1830 voor Algiers. Na de Julij-revolutie werd hij pair, en van 1834 tot 1836 minister van Marine. Hij nam die betrekking in 1840 wederom op zich, doch legde ze weldra wegens ongesteldheid neder, en overleed te Parijs den 2den November 1846.