Een Nederlandsch geleerde en dichter, werd geboren omstreeks het jaar 1642, wijdde zich aanvankelijk aan de krijgsdienst, studeerde vervolgens te Leiden in de regten en was in 1664 tegenwoordig bij de belegering en verovering van Lochem. In 1667 woonde hij als hopman de overwinning bij Chattam bij en werd bevorderd tot kapitein.
Na den Vrede van Breda bezocht hij Engeland en Frankrijk, nam daarna weder deel aan den oorlog, verkreeg in 1676 zijn ontslag en ging 2 jaar later met een gezantschap naar Engeland. Vervolgens deed hij nogmaals eene reis naar Frankrijk en vestigde zich toen te ’sHage, waar hij in 1733 of 1734 overleed. Hij heeft een uitmuntend kabinet van schilderijen nagelaten, en van zijne geschriften noemen wij: „De Haagsche Schouwburg (1710—1714, 2 dln)” met 6 tooneelstukken, — „Het leven van den profeet en koning David (1716)”, — „Harderskouten en andere dichten (1717)” — „De Odyssea van Homerus berijmd (1719 enz. 2 dln)”, — „De Ilias van Homerus berijmd (1721, 2 dln)”, — en „Overblijfselen van geheugchenis der bijzonderste levensgevallen van C. Droste in veld- en zeeslagen (1723 en 1728”). Van dit laatste werk berust een merkwaardig exemplaar, met wit doorschoten en van vele verzen en een register voorzien, op de bibliotheek der Maatschappij van Nederlandsche letterkunde te Leiden.