Een verdienstelijk Nederlandsch geneeskundige, werd geboren te Dordrecht, den 5den Junij 1779.
Hij oefende zich onder de leiding van A. Pesant te Strijen en van de hoogleeraren Sandifort, Dupui, en Oosterdijk te Leiden in de heelkunde en werd in 1799 tot heelmeester bevorderd. Later studeerde hij te Parijs onder Dupuytren, vestigde zich eerst te Leiden, en werd in 1802 lector in de ontleed- en heelkunde in zijne geboorteplaats. Hij werd er lid van de commissie van geneeskundig onderzoek, chirurgijn-majoor der schutterij en heelmeester in het Cecilia-gasthuis. Een hem aangeboden professoraat te Franeker en aan het Athenaeum Illustre te Amsterdam wees hij van de hand. Van zijne geschriften zijn eene „Verhandeling over de breuksnijding en daartoe uitgedachte werktuigen (1802)”, alsmede eene „Verhandeling over den kanker (1822)” met goud bekroond. Ook schreef hij „Waarneming eener verrigte steensnijding naar de manier van Langenbeck (1813)”. Hij was lid of correspondent van onderscheidene geleerde genootschappen, en overleed den 16der Mei 1850.