Dodt (Johannes Jacobus), in het begin onzer eeuw te Flensburg in het hertogdom. Sleeswijk geboren, begaf zich als huisonderwijzer naar Nederland, en werd er vervolgens benoemd tot lector in de Hoogduitsche taal aan de Utrechtsche hoogeschool. In 1828 zag hij zich aldaar belast met het vervaardigen van den catálogus der Académische boekerij en tot amanuensis bij deze benoemd. In die betrekking heeft hij zich jegens de geschiedenis en letterkunde van ons Vaderland verdienstelijk gemaakt.
Behalve een aantal belangrijke opstellen in onderscheidene tijdschriften, schreef hij eene „Beknopte Hoogduitsche spraakkunst (1835)”, — „Berigt omtrent handschriften van werken over de geschiedenis van Nederland, zamengesteld uit Archiv für ältere deutsche Geschichte (1834)”, — „Pogingen om eene meer grondige beoefening der geschiedenis van Nederland voor te bereiden (1837)”. — „Archief voor Kerkelijke en wereldlijke geschiedenissen, inzonderheid van Utrecht (1831—1848)”, enz. Hij was lid van de meeste letterkundige genootschappen in ons Vaderland, en overleed den 25sten Augustus 1847.