Dietrichstein is de naam van een oud grafelijk, later vorstelijk geslacht, hetwelk uit Carinthië afkomstig was, maar in Bohemen, Moravië en Oostenrijk uitgestrekte goederen bezat en onderscheidene merkwaardige mannen opleverde.
Het verdeelde zich in de 16de eeuw in 2 lijnen, de Weichselstadt-Rabensteinsche, en de Hollenburg-Finkensteinsche. Sigismund von Dietrichstein (1484—1540), de stamheer der Hollenburgsehe hoofdlijn en een gunsteling van Maximiliaan I, streed aan de zijde van Georg van Frundsberg, Rudolf von Anhalt en Bayard dapper tegen de Venetianen, werd in den stand der vrijheeren opgenomen, en stichtte de orde van den heiligen Christoffel. Zijne beide oudste zonen werden Protestant; hun geslacht is in 1651 tot den stand der rijksgraven en in 1684 tot dien der rijksvorsten verheven, maar stierf uit in 1825.
De derde broeder Admi bleef R. Katholiek en werd de stamheer van de Nikolsburgsche of vorstelijke lijn. Hij was geboren den 7den October 1527 en bekleedde eene plaats onder de staatsmannen van zijn tijd, werkte mede tot het sluiten van het verdrag van Passau (1552) en van den godsdienstvrede van Augsburg (1555), en werd tot 2-maal toe door Maximiliaan II naar het Hof van Philips II gezonden, zoodat zijne mededeelingen over het ongelukkig uiteinde van den infant don Carlos waarschijnlijk het meeste geloof verdienen.
Zijne vroegere zending naar Rome (1561), waar hij op last van Maximiliaan II aan Pias IV den voorslag deed, om het avondmaal in beide gedaanten ook aan leeken toe te dienen en den ongehuwden staat der priesters op te heffen, bleef zonder vrucht. Hij wijdde zich voorts op zijn kasteel Nikolsburg aan de beoefening der wetenschap, schreef over de erfelijkheid der Hongaarsche kroon, hield met zijn vriend Hugo Blotius, directeur der Keizerlijke bibliotheek, eene merkwaardige briefwisseling over belangrijke onderwerpen uit de geschiedenis der oudheid en uit die van den toenmaligen tijd, werd de leermeester van keizer Rudolf II, en zag zijn huis in 1587 in den gravenstand opgenomen , waarna hij den 5den Februarij 1590 overleed.
— Zijn zoon Franz von Dietrichstein, cardinaal-bisschop te Olmütz en stadhouder in Moravië, geboren te Madrid den 22sten Augustus 1570, was gezant te Rome, gevolmagtigde bij verschillende Hoven en eindelijk voorzitter van den Keizerlijken Staatsraad. Hij verzette zich tegen het oefenen eener toegevende verdraagzaamheid in Moravië, wierp den opstandeling Bocskay over de grenzen, doch werd later door zijne tegenstanders in Moravië in den ban gedaan.
Na de onderwerping van Bohemen aan keizer Ferdinand II onderdrukte hij het Protestantismus in Moravië, verwierf door schenking en aankoop groote goederen en werd tot rijksvorst verheven met het regt van overgang dezer waardigheid op een der telgen van zijn stam. Hij overleed te Brünn den 19den September 1636, en werd als rijksvorst opgevolgd door zijn neef Maximiliaan. — vorst Franz Joseph von Dietrichstein, een achterkleinzoon van den voorgaande, geboren den 28sten April 1767, diende in het Oostenrijksche leger, werd vervolgens gezant te Petersburg, te Berlijn en te München en sloot met Moreau den wapenstilstand van Parsdorf.
Na den Vrede van Campo Formio (1797) verliet hij de staatkundige, na dien van Luneville (1801) ook de militaire loopbaan en werd in 1809 opperhofmeester van aartshertog Franz, later hertog van Modena. Voorts was hij hofcommissaris in Galicië tot aan den Vrede van Weenen, toefde bij afwisseling in die hoofdstad en op zijn prachtig kasteel Nikolsburg, en overleed den 8sen Julij 1854.
— Graaf Moritz von Dietrichstein, een jongere broeder van den voorgaande, geboren den 19den Februarij 1775, was opperhofmeester van den hertog von Reichstadt, bekleedde voorts nog andere waardigheden aan het Hof, en overleed den 27sten Augustus 1864. Hij was het laatste mansoir van de vorstelijke of Nikolsburger lijn. — Ook de tweede hoofdlijn, die der graven DietrichsteinWeichselstadt-Rabenstein, later in 2 takken bloeijende, is in 1859 en 1861 uitgestorven.