Clusia L. is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Guttiferae,en volgens anderen uit die der Clusiaceën; het onderscheidt zich door een 4tot 8-bladigen, dakpanvormigen, gekleurden kelk, eene 4tot 8-bladige bloemkroon met een groot aantal meeldraden, een schildvormigen stempel en eene 5tot 12-kleppige zaaddoos. Het omvat heesters en boomen, die met veel melksap zijn gevuld, hetwelk in de lucht tot eene roode gom verstijft.
Van de soorten, waaronder eenige fraaije sierplanten voorkomen, noemen wij:
C. flava L. met evenwijdig-geaderde, dikke bladeren en eene 3tot 4-bladige bloemkroon, die op Jamaïca groeit en er de varkensgom levert, welke aldaar tot genezing van wonden wordt gebruikt, C. alba L., een boompje ter hoogte van 2½ Ned. el met witte, meestal 6bladige bloemkroonen, in Zuid-Amerika en West-Indië groeijend, waar men de gom als purgeer-middel aanwendt, C. rosea L., een zeer fraaijen boom met sierlijke, lange bladeren en groote rozenroode bloemen, geribde vruchten voortbrengend, die zoo groot zijn als appels en een scharlakenrood vleesch bezitten, hetwelk een bitteren balsem bevat. Wanneer de kleverige zaden der Clusia-soorten ergens in eene scheur der schors van dezen of genen boom aanlanden, beginnen ze er te ontkiemen en te groeijen, zoodat er vreemsoortige takken ontstaan op den ouden boom; zij hebben in dit geval geheel en al het voorkomen van woekerplanten.