Cherubini (Maria Luigi Carlo Zenobio Salvador), de uitstekende grootmeester der moderne toonkunst, werd geboren te Florence den 8sten September 1760.
Reeds op 9-jarigen leeftijd legde hij zich toe, onder de leiding van Bartolomeo Felici, diens zoon Alessandro, Pietro Pizzari en Giuseppe Castrucci, op het vervaardigen van muziek, en op 13-jarigen ouderdom trad hij in zijne geboortestad op met eene mis en een intermezzo, die grooten bijval vonden, zoodat hij daarop cantaten, psalmen, motetten, aria’s enz. liet volgen. De hertog van Toscane, later keizer Leopold II, stelde hem in 1778 in de gelegenheid, om te Bologna onder Sarti zijne oefeningen voort te zetten, en onder het toezigt van dezen debuteerde hij in 1780 te Alessandria met zijne opera „Quinto Fabio”, welke 3 jaar later ook te Rome werd opgevoerd.
Nu werd hij van alle zijden met aanvragen bestormd en schreef: in 1782 voor Livorno „Adriano in Siria”, —voor Florence „Armida” en „Messenzio”, — in 1783 te Rome en Venetië „La sposa di tre e marito di nessuna”, — in 1784 voor Mantua „Alessandro nell’ India” en „I viaggiatori felici”. Nu begaf hij zich naar Londen en voltooide er in 1785 en 1786 de opera buffa „La finta principessa” en de opera seria „Giulio Sabino”, — en ging toen met den tenorzanger Babini naar Parijs, om zich aldaar te vestigen. Weldra echter werd hij naar Turijn geroepen, waar hij zijne „Ifigenia in Aulide” schreef en met uitstekend gevolg ten tooneele bragt, waarna hij nogmaals naar Londen reisde, in in 1788 Parijs voor goed tot woonplaats koos. Cherubini was tot op dien tijd getrouw gebleven aan zijn beginsel, dat de melodie hoofdzaak en het harmonisch gedeelte bijzaak moest wezen. Hij veranderde van denkbeelden, toen hij te Parijs de symfonieën hoorde van Haydn en de meesterstukken van Mozart. Nu begon hij op breeder schaal te werken met stouter harmonie en rijker instrumentatie, zooals blijkt uit zijne opera „Demophoon (1788)” en vooral uit de opera „Lodoisca (1791)”, welke eene verbazende geestdrift verwekte. Daarna verscheen tot aan 1805 eene lange reeks van zijne muziekwerken, en hij gaf toen gehoor aan eene uitnoodiging naar Weenen, waar zijne opera „Les deux Journées (in het Duitsch „Der Wasserträger”)” met uitbundigen bijval ontvangen werd en zijne opera „Fanisca” schiep.
Nadat hij er hofconcerten enz. gedirigeerd had, keerde hij na het sluiten van den vrede in 1806 naar Parijs terug, waar hij als inspecteur aan het Conservatoire werd geplaatst. Het gelukte hem echter niet, de gunst van Napoleon I te verwerven, en de talentvolle componist was hierdoor zoo gekrenkt, dat hij meestal in afzondering leefde op het kasteel van den prins van Chimay bij Parijs en zich toelegde op het vervaardigen van kerkmuziek. Vooral hierdoor vertoonde zich zijne grootheid als kunstenaar in een glansrijk licht.
Zijn eerste werk op dat gebied was de bekende 3-stemmige mis, en slechts zelden ruischten van dien tijd af zijne toonen in den schouwburg. Na den terugkeer der Bourbons werd hij hoogleeraar in de compositie aan het Conservatoire en directeur dezer inrigting, alsmede intendant der muziek des Konings — eene betrekking, die hem de verpligting oplegde om kerkelijke muziek te schrijven.
Op gevorderden ouderdom bragt hij zijne opera „Ali Baba (1830)” ten tooneele, die nog getuigenis geeft van een levendig gevoel en van eene gloeijende verbeelding , doch zij maakte geen grooten indruk, omdat men in die dagen dweepte met de muziek van Rossini. Hij overleed den 15den Mei 1842.
Van zijne kerkelijke compositiën noemen wij nog: een „Credo” voor 8 stemmen, eene groote litanij, motetten, 4 missen, een requiém voor gemengd koor en een voor driestemmig mannenkoor, en een groot aantal kleine stukken, zooals „Ave Maria”, — „Lauda Sion”, — „Tantum ergo”, — „Sanctus salutaris”, — „Pater noster”, — „Ecce panis”, enz. Voorts schreef hij rouw-cantates op den dood van Haydn en van generaal Hoche, romances, nocturnes, strijkquartetten, eene symfonie en eene ouverture, viool- en violoncel-scholen, alsmede eene handleiding over het contrapunt en de fuga’s.
Cherubini onderscheidde zich als componist meer door kracht dan door bevalligheid, meer door eene schitterende levendigheid dan door een diep gevoel, meer door hartstogt dan door zoete dweeperij.