Casati (Gabrio, graaf), een uitstekend staatsman, die in 1848 gedurende de revolutie in Lombardije eene belangrijke rol vervulde, werd geboren te Milaan den 2den Augustus 1798, studeerde te Pavia en werd er in 1821 doctor in de regten.
Aan de Italiaansche beweging van laatstgenoemd jaar nam hij niet regtstreeks deel. In weerwil van zijne afzondering stond hij bekend als een verlicht patriot, zoodat hij verkozen en 3-maal herkozen werd tot podesta van Milaan. Hij bekleedde die betrekking tot aan het uitbarsten der revolutie. Bij herhaling deed hij aan de regéring voorstellen tot wijziging van het bestuur, en in 1844 begaf hij zich zelfs naar Weenen, om op die wijziging aan te dringen. Na het overlijden van den Duitschen aartsbisschop te Milaan werd deze door zijn invloed opgevolgd door een Italiaan.
Toen bij een feest, ter gedachtenis van Goldoni gevierd, de policie gewapenderhand op eene ongewapende volksmenigte aanviel, protesteerde Casati daartegen te Weenen en eischte, dat de gehate Oostenrijksche ambtenaren zouden worden teruggeroepen. Bij het bloedbad, hetwelk soldaten en policie-bedienden den 2den en 3den Januarij 1848 te Milaan aanrigtten, stelde Casati zich aan de grootste gevaren bloot, om zijne stadgenooten te beschermen, en in Maart daaraanvolgende vermaande hij hen tot rust, maar kon de geprikkelde hartstogten niet beteugelen. Het gelukte hem, den 18den van die maand de tusschenkomst der soldaten te verhinderen doordien hij de bevelen van den vice-gouverneur O’ Donnel schorste. Te midden van de hierop volgende worsteling, welke 5 dagen duurde, plaatste Casati zich aan het hoofd van het Voorloopig Bewind en hield zich in die betrekking tegen de republikeinen staande, steeds hopende op de vereeniging van Piémont en Lombardije. Den 11den Junij werd hij wegens financiële aangelegenheden naar Turijn geroepen, waar hij met generaal Collegno een nieuw ministérie vormde, dat tot aan de slag bij Custozza (25 Julij) stand hield.
Nadat Milaan en Lombardije door de Oostenrijkers tot onderwerping waren gebragt (6 Augustus), vormden de leden van het voormalig Voorloopig Bewind onder zijn voorzitterschap eene Lombardijsche Consulta. Hij vestigde zich na den slag van Novara te Turijn en werd door den Koning tot senator benoemd. Velen keuren het in hem af, dat hij wegens te groot vertrouwen op Karel Albert den opstand in Lombardije (1848) heeft doen mislukken.
— Zijn zoon Antonio werd in 1855 als Sardinisch gezant naar Florence gezonden, doch aldaar niet ontvangen, hetgeen zijne terugroeping en een vredebreuk tusschen Sardinië en Toscane ten gevolge had.