Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 02-07-2018

Carstens (Asmus Jacob)

betekenis & definitie

Carstens, een Duitsch historie-schilder, die in zijn vaderland veel gedaan heeft, om de kunst uit hare sluimering op te wekken, werd geboren den 10den Mei 1754

te St. Jürgen bij Sleeswijk. Reeds vroeg gevoelde hij groote neiging voor de kunst, en de dom te Sleeswijk met zijne kunstgewrochten maakte op het gemoed van den knaap een onuitwischbaren indruk.

Na den dood zijner moeder was hij 3 jaar bij een wijnkooper werkzaam, maar zoodra de leertijd afgeloopen was (1776), snelde hij met zijn vriend, den schilder Ipsen, naar Kopenhagen, waar hij zich met ijver toelegde op de ontleedkunde. Verlangen naar Italië, het vaderland der kunst, spoorde hem aan om zich derwaarts te begeven, doch reeds te Milaan moest hij wegens geldgebrek terugkeeren, en hij voorzag 5 jaar lang te Lübeck met portret-schilderen in zijn onderhoud. Toen leerde hij zijn lateren levensbeschrijver L. Fernow kennen, en op aanbeveling van Overbeck werd hij in staat gesteld, om zich naar Berlijn te begeven. Ook hier waren water en brood dikwijls zijn eenig voedsel, totdat een groot stuk, de „Val der Engelen”, eene met zorg vervaardigde penteekening, hem eene hoogleeraarsplaats aan de Académie, de opdragt om eene zaal te versieren en een jaargeld van 450 thaler voor eene reis naar Rome bezorgde. In 1792 bereikte hij, na een lang vertoef te Florence, genoemde stad, waar hij zich met ijver toelegde op het bestudéren der werken van Michele Angelo en vooral van Rafaël. Hij vond er grooten bijval, niet zoozeer bij zijne landgenooten, wier gebreken hij blootlegde, als bij de Romeinsche kunstenaars , en eene tentoonstelling van zijne werken, in 1795 gehouden, overtrof de verwachting. Reeds wilde hij zijn geliefkoosd plan, om zich, onafhankelijk van de Académie te Berlijn, te Rome te vestigen, ten uitvoer brengen, toen de dood hem verraste op den 26sten Mei 1798.

De kunstwerken van Carstens onderscheiden zich door eene uitmuntende opvatting van het onderwerp en door den grootschen indruk van het geheel. Hij is te laat met het schilderen in olieverf begonnen, om op dat gebied veel te leveren, en voor het fresco-schilderen, dat voorzeker het meest in overeenstemming zou geweest zijn met zijn talent, had hij geene gelegenheid. Hij moet derhalve beoordeeld worden naar zijne teekeningen en aquarellen, en deze getuigen van geest en leven en van een zuiver schoonheidsgevoel. Met Thorwaldsen deed hij over midden-Europa een nieuwen dageraad der kunst aanbreken. Hij ontleende zijne stof vooral aan de Grieksche dichters, alsmede aan Shakspere en Ossian. Een zijner grootste stukken is de „Slag der Centauren en Lapithen”, hetwelk hij te Florence voltooide, — voorts vermelden wij „De boot van Charon”, „Het gastmaal van Plato” en vooral zijne „Argonauten”, die later door Kock in plaat zijn gebragt.

< >