Camou (Jacques), een Fransch generaal, geboren te Sorrouches in het departement Basses Pyrenées op den 1sten Mei 1792, werd geplaatst als onderofficier bij de bergjagers van zijn district, zag zich in 1809 bevorderd tot luitenant, en woonde onder Marmont en Soult den veldtogt in Spanje bij. In 1813 was hij opgeklommen tot kapitein-adjudant-majoor, verliet in 1815 na de Honderd dagen de werkelijke dienst, doch werd later weder in zijn voormaligen rang geplaatst.
In 1837 nam hij als bataljons-chef deel aan de verovering van Algiers, werd in 1841 luitenant-kolonel en in 1844 kolonel en commandant van het 33ste regiment van linie. Na de laatste worstelingen tegen Abd-el-Kader en tegen Marokko werd hij commandeur, later groot-officier en in 1857 bezitter van het grootkruis van het Legioen van eer, in 1848 tot brigade- en door Napoleon III tot divisie-generaal bevorderd. Gedurende den Krim-oorlog voerde hij bevel over de 3de divisie en nam deel aan den slag bij de Tsjernaja, aan de bestorming van den Mamelon Vert, en aan den aanval op Sebastopol.
Daar generaal Bosquet bij laatstgemelden aanval gewond werd, nam Camou het opperbevel op zich over het geheele tweede legercorps en behield het tot aan het einde, zonder verdere ontmoeting met den vijand. Daarna werd hij commandant der divisie voltigeurs van de Keizerlijke garde, nam een roemrijk aandeel aan den oorlog in Italië (1859), bepaaldelijk aan den slag bij Magenta onder het opperbevel van Mac-Mahon en aan de bestorming van laatstgenoemde plaats, nadat hij, in den rug der Oostenrijkers vallende, hardnekkig gestreden had met den vijandelijken generaal Clam Gallas.
In den slag bij Solferino streed zijne divisie in het centrum en droeg door het veroveren der dorpen Solferino en Cavriana en door het verbreken van het centrum der Oostenrijkers niet weinig bij tot de overwinning. In 1862 werd hij op pensioen gesteld en nam met smart afscheid van zijne voltigeurs. Een jaar daarna benoemde de Keizer hem tot lid van den Senaat, waar hij door zijn ridderlijk karakter de algemeene achting verwierf. Hij overleed te Parijs den 10den Februarij 1868.