Brugman (Johannes), een Nederlandsch volksprediker uit de 15de eeuw, werd geboren te Kempen op de grenzen van het land van Kleef en was een tijd- en stadgenoot van den beroemden Thomas à Kempis. Hij leerde Latijn in eene kloosterschool, werd monnik en begaf zich, nadat hij eerst een ligtzinnig leven geleid en zich daarna verbeterd had, als minderbroeder in een klooster der Observanten te St. Omer.
Hier werd hij tot lector in de godgeleerdheid benoemd, doch in 1445 verliet hij zijn rustig verblijf, om als volksleeraar door de gewesten van Noord-Nederland te trekken, waar hij ijverde tegen de heerschende ondeugden, vooral tegen de burgertwisten, en allen tot bekeering vermaande. Zijne predikatiën, hoe plat ook van vorm, getuigen van zijne verbeelding, van zijn practischen geest en van zijne groote menschenkennis.
In 1462 kwam hij te Amsterdam, om er de orde de Observanten in te voeren, doch vond er veel tegenstand bij de regering en bij de geestelijkheid, terwijl het volk niet moede werd, den welsprekenden leeraar te hooren. Na een lang en vermoeijend omdolen vond hij eindelijk rust in een klooster der Observanten te Nijmegen, arm en oud, bevende van ziekte en zwakheid, zooals hij zelf getuigt, en hij overleed aldaar in 1473, terwijl die stad door Karel de Stoute belegerd werd. Hij heeft een paar liederen nagelaten, beginnende met de woorden “Mit vroechden laet ons singhen” en “Ic heb ghejaecht mijn leven lanc”, die een uitstekend bewijs geven van zijn dichterlijken aanleg, — voorts bestaan er eenige geschriften van hem in handschrift, waaronder een “Leven van Jezus”. Het spreekwoord “Praten als Brugman” bevat ook nog in onze dagen den lof zijner welbespraaktheid.