Broers (Jacobus Cornelis), een uitstekend Nederlandsch geneesheer en hoogleeraar te Leiden, werd geboren te Utrecht den 17den Februarij 1795. Hij studeerde aldaar in de geneeskunde, snelde in 1815 te wapen, om het Vaderland te helpen verdedigen, behaalde na zijn terugkeer de gouden medaille op eene académische prijsvraag, werd in 1818 bevorderd tot doctor in de genees- en heelkunde, begaf zich daarna met zijne vrienden Tilanus en den jongen de Fremery naar Parijs en naar eenige Duitsche académiën, vestigde zich als geneesheer te Zeist en werd in 1826 benoemd tot hoogleeraar in de heel- en verloskunde aan de hoogeschool te Leiden, welke betrekking hij bekleedde tot aan den dag van zijn overlijden, den 23sten November 1847.
Hij verwierf zich grooten roem door zijne ongemeene kennis van de ziektekundige ontleedkunde, welke tevens blijkt uit zijne “Observationes anatomico-pathologicae (1839)” — het eenige werk, dat, met uitzondering van een paar oratiën, van hem in het licht is verschenen. Hij was lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, van het Genootschap ter bevordering van heelkunde te Amsterdam, van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem, en correspondérend lid van het Genees- en heelkundig Genootschap te Brugge. — Ook zijn broeder dr. S. Broers te Utrecht heeft zich als schrijver van onderscheidene werken bekend gemaakt.