Britannia, Britanje of Brittanje bevat, in den ruimsten zin, de eilanden Albion (Engeland en Schotland) en Ieme of Hibernia (Ierland), zoodat zij ook Britanniae of Britannicae insulae werden genoemd naar de bewoners, Brython geheeten. De ligging en gesteldheid dezer eilanden waren voor de Ouden geruimen tijd eene verborgenheid. Orpheus gewaagt van de Iernische eilanden en Heródotus van de Tin-eilanden, namelijk de Scilly- eilanden. Pytheas, die volgens Strabo en Plivius tot aan Thule en tot in de Oostzee doorgedrongen was, bezocht een gedeelte der kust van Britannia en beschreef het als een eiland. Aristóteles onderscheidt reeds 2 Britannische eilanden, namelijk Albion en Ierne. Ierland bleef intusschen voortdurend een onbekend gewest. Strabo vermeldt, dat er menschen-eters wonen, Mela, dat er veel gras groeit, en Procopias (+ 365 na Chr.), dat het door een muur in eene oosteljjke en westelijke helft gescheiden is.
Eerst na de verovering door de Romeinen onder Claudius en nadat Agricola beproefd had, er om heen te zeilen, werd men aangaande die gewesten beter ingelicht. Het klimaat van het zuidelijk gedeelte wordt door de Romeinen gematigd en eer vochtig dan koud genoemd, en de bodem was er vruchtbaar genoeg, om het land tot eene korenschuur van Gallië te verheffen. De belangrijkste voortbrengselen waren er, behalve graan, veel vee en wild, tin en parels. De inwoners, die den naam droegen van Britanni of Britones, werden voor Celten gehouden, terwijl men de Caledoniërs in Schotland ten onregte voor spruiten hield van den Germaanschen stam. De Brittones hulden zich in huiden van dieren en beschilderden hun gelaat, en de Caledoniërs tatoeëerden het geheele lichaam. In den oorlog bedienden zij zich van paarden en strijdwagens. De belangrijkste volksstammen waren: in het eigenlijke Britannia de Trinobanten op den regteroever van de Theems, de Silures in Zuid-Wallis, de Ordovices in Noord-Wallis, de Briganten in het hedendaagsche Northumberland, Cumberland, Westmoreland, Lancashire, Durham en Yorkshire, de Elgoven aan de Dee en de Nith, en de Maeaten, — in Caledonië de Veniconten, de Carnoraci, en de Vacomagen, — en in Hibernië de Briganten, Managii en Cauci.
Steden ontstonden er eerst ten tijde van de Romeinen. Julius Caesar zocht er zich tot 2-maal toe vruchteloos van het land meester te maken. Ten tijde van keizer Claudius werd een gedeelte der zuidelijke kust veroverd. De Romeinen traden er op als hondgenooten, regelden er den handel en het maatschappelijk leven en lieten zich schatting betalen voor hunne bemoeijingen. Er onstond echter een geweldig oproer onder Boadicea, de koningin der Briganten, toen Suétonius Paullinus zich met het grootste gedeelte van het leger verwijderd had, om een aanslag te wagen op het eiland Mona (Anglesey). De ééne Romeinsche volkplanting bezweek na de andere;
Camulodunum en Vereculamium werden verwoest en meer dan 70000 Romeinen vermoord. Wèl wilden de opstandelingen al de vreemde overheerschers verdrijven, maar bij den terugkeer van Suétonius werden zij onderworpen. Aulus Plautius, de veldheer van Claudius, veroverde Britannia zoover het woeste land hem veroorloofde noordwaarts door te dringen, en Agricola (78—84) maakte zich meester van Schotland tot aan Glasgow en Edinburg en beschermde zich door eene rij van bolwerken tegen de invallen der woeste Caledoniërs. Daar die reeks evenwel moeijeIijk te verdedigen viel, deed Hadrianus een aarden wal opwerpen, die zich van de baai van Solway tot aan den mond van de Tyne uitstrekte en tot scheidsmuur diende van Britannia Romana en Britannia Barbara, terwijl later Severus een steenen muur deed verrijzen tusschen de baai van Clota en Bodotria. Dit gevaarte droeg den naam van “Vallum Severi” en nog heden ten dage geven zijne puinhoopen getuigenis van den ondernemingsgeest der Romeinen. Severus trok daarna in zegepraal door Caledonië tot aan het noordelijk uiteinde des lands en noodzaakte er de ingezetenen tot den vrede.
Nu genoot Britannia rust, maar door de krijgshaftige bescherming der Romeinen werden er de inwoners weerloos en verwijfd, en deze moesten, toen Rome zijne legioenen terugriep om aan de Germanen weerstand te bieden, de hulp der Germanen inroepen tegen de Caledonische horden. Weldra verschenen er Hengist en Horsa, die met hunne Angelen en Saksen den vijand verdreven, maar er zich tevens meester maakten van de heerschappij. Wie zich niet wilde onderwerpen, nam de vlugt naar het gebergte van Wallis, waar de Siluriërs hunne onafhankelijkheid handhaafden. Daarna verdween de naam van Britannia geruimen tijd uit de geschiedenis.