Een lid der Fransche Conventie, werd geboren nabij Orléans in 1758. Bij het uitbarsten der Revolutie stond hij aan het hoofd van een opvoedingsgesticht te Parijs, en had zich vooral populair gemaakt door den bekenden en algemeen gevierden honderdjarigen grijsaard van Mont-Jura in zijn huis op te nemen en door zijne kweekelingen te laten bedienen.
Reeds vóór het openen der zitting werd hij als commissaris naar Orléans gezonden, om er eene tegen-omwente- ling te bedwingen. Hij deed de gevangenen naar Versailles sleuren, waar zij door een bande- loozen hoop revolutionairen over de kling werden gejaagd. In de Conventie drong hij er op aan, dat Lodewijk XVI geen verlof zou bekomen, om afscheid van zijne familie te nemen, en in 1794 verdedigde hij de afgevaardigden Vincent en Ronsin tegen de beschuldigingen van Robespièrre. Toen die beide mannen niettemin door de guillotine moesten sneven, werd hij met gloeijenden haat tegen Rolespièrre vervuld, zoodat hij met Barras dat hoofd van het Schrikbewind op den 9den Thermidor in hechtenis nam. Hij nam voorts deel aan de zamenzwering der Jacobijnen (1 April 1795), werd in den kerker geworpen, maar behield het leven en herkreeg de vrijheid door de amnestie van 25 October.
In den Raad van Vijfhonderd werd hij wegens het moordtooneel te Versailles steeds met verachting bejegend. Toch zond het Directoire hem als agent naar Hamburg , om er de Fransche uitgewekenen gade te slaan en te verjagen. In 1793 had hij de “school der kweekelingen des vaderlands"’ gesticht, en na den 184en Fructidor bepaalde hij zich weder tot het onderwijs. Het monster werd aan het hoofd geplaatst eener lagere school te Parijs, en overleed aldaar in 1805.