Bosnië is de noordwestelijkste provincie (ejaleet) van het Turksche rijk en ten noorden door de Save van Oostenrijk, ten oosten door de rivier de Drina van Serbië en ten westen door de Dinarische Alpen en de Unna van Dalmatië gescheiden, terwijl het ten zuiden grenst aan Dalmatië, Montenégro en Albanië.
Het beslaat eene oppervlakte van 1150 □ geogr. mijlen, en van deze zijn 525 met wouden bedekt. Met uitzondering van een gedeelte, in het noorden langs de Save gelegen, is Bosnië een bergachtig land, van onderscheidene bergketens doorsneden, wier toppen eene hoogte hebben van ruim 2000 Ned. el. De Dormitor aan de grenzen van Montenégro is zelfs ruim 2600 Ned. el hoog. De hellingen der bergen zijn er vooral in het noordelijk gedeelte met uitgestrekte wouden bedekt, zoodat er een verbazende overvloed van timmer- en brandhout gevonden wordt. Duigen, ten behoeve van vaten, worden er jaarlijks ten bedrage van bijkans een millioen vervaardigd en vormen een belangrijk uitvoer-artikel.
Ooft is er in menigte, en gedroogde pruimen worden er jaarlijks uitgevoerd ten bedrage van 300.000 tolcentenaars. In de dalen worden onder de eikenboomen groote kudden zwijnen met eikels gemest, — voorts heeft men er veel schapen, geiten en pluimgedierte, en niet veel runderen en paarden. In Herzegowina groeijen de wijnstok, de olijf-, vijge- en granaatboom. De landbouw bloeit er alleen in de dalen en vlakten. De bergen bevatten er belangrijke ertsen, maar de mijn-ontginning wordt er verwaarloosd.
De voornaamste rivier des lands is de Save, die voor schepen en stoombooten bevaarbaar is en den belangrijksten handelsweg vormt. Daarin ontlasten zich de Unna, de Verbas, de Okrina, de Bosna en de Drina. Maïs en tarwe zijn er de voornaamste voedingsmiddelen; daarenboven verbouwt men er gerst, haver, rogge, gierst, boekweit en hennep, alsmede in Herzegowina wat rijst en tabak. De Bosna en de Narenta zijn er voorzien van een overvloed van visch, en schoon het wild er aanmerkelijk vermindert, wordt er steeds een uitgebreide handel gedreven in pelterijen. Handel en nijverheid bevinden er zich trouwens in het algemeen op een lagen trap van ontwikkeling, en de uitvoer-artikelen bepalen zich, behalve de reeds genoemde, hoofdzakelijk tot de voortbrengselen van den landbouw. Het klimaat is er zeer ongelijk. In Herzegowina behoort des zomers eene warmte van 37°C., en in Middel-Bosnië des winters eene koude van -22°C. tot de gewone verschijnselen.
De tegenwoordige bewoners van Bosnië en van Herzegowina behooren tot den stam der Zuid-Slawen, die er zich in de 7de eeuw onzer jaartelling hebben gevestigd. Van de toen verdrongene Albanézen vindt men een 30.000-tal afstammelingen in het Zuid-Oosten des lands. Tot de niet-Slawische bevolking behooren er 10.000 Zigeuners en 3000 Israëlieten. De Slawen tellen er ongeveer een millioen zielen. De Kroaten zijn er door 100.000 zielen vertegenwoordigd.
Volgens het godsdienstig geloof zijn de inwoners van Bosnië verdeeld in ruim 430.000 Grieksche Christenen, bijna even zooveel Mohammedanen en ruim 171.000 R. Katholieken. Zij staan op een lagen trap van ontwikkeling, zoodat naauwelijks 1/10de deel ervaren is in het lezen en schrijven, en zij zijn besmet met alle ondeugden, aan zulk een toestand onafscheidelijk verbonden. Zij hebben een sterk en wèlgebouwd ligchaam, maar gaan diep gebogen onder den last der Turksche heerschappij. Herhaalde opstand geeft getuigenis van het verlangen, om dien af te werpen.
Het land is verdeeld in 7 districten (liva’s), namelijk Bosna-Serai met 118.000 inwoners, Zwornik met 213.000 inwoners, Banjaloeka met 147.000 inwoners, Bihatiji met 152.000 inwoners, Trawnik met 148.000 inwoners, Hersek met 140.000 inwoners, en Novipazar met 115.000 inwoners. De hoofdstad des lands is Bosna-Serai (zie onder dit woord). De tweede stad is Banjaloeka met 15.000 inwoners, en dan volgen Travnik, Mostar en Fotsja, ieder met ongeveer 11.000 inwoners. Men heeft er, vooral bij de bergpassen en aan de grenzen eenige belangrijke vestingen. Groote wegen, die gedeeltelijk zeer goed zijn, verbinden er de voornaamste plaatsen. Eén van deze loopt van Brod aan de Save door het dal der Bosna naar Bosna-Serai en van hier over Konjitza en Mostar naar Metkovich in Dalmatië, — een andere van Gradisca over Banjaloeka en Travnik naar Bosna-Serai. Sedert 1870 is men bezig met den aanleg van een ijzeren spoorweg van Banjaloeka naar de grenzen bij Novi, van waar hij door Europeesch Turkije naar Constantinopel zal gaan.
In den tijd der Romeinen behoorde Bosnië tot Dalmatië en was van 2 militaire wegen doorsneden. In de dagen van Justinianus werd in het zuidwestelijk gedeelte des lands het Christendom verkondigd. Op den inval der Gothen volgde in 610 die der Kroaten, en vervolgens die der Serben, onder wie in het laatst der 9de eeuw Cyrillus en Methodius als geloofsverkondigers werkzaam waren. Na 940 werd het land bestuurd door leenroerige Ban’s, die ten getale van 18 elkander opvolgden, hoewel het zich ook wel in eene kortstondige onafhankelijkheid verheugde. Na 1398 werd het door de Turken verontrust en gedeeltelijk veroverd, en in 1503 eene provincie van het Turksche rijk.
Nu werd het door eene lange reeks van Turksche stadhouders geregeerd. Bij de Serbische bevrijdings-oorlogen in den aanvang dezer eeuw was Bosnië slechts gedeeltelijk betrokken, maar het bleef steeds het brandpunt van den opstand van den ouden adel tegen het Turksch Bewind. De laatste beweging van dien aard is in 1850 en 1851 door Omer-pasja beteugeld, waarna eene nieuwe orde van zaken is ingevoerd, bekend onder den naam van “tansimat.” Na dien tijd heerscht er eene voldoende rust, maar het is zeer te bejammeren, dat eene krachtige bevolking, gevestigd op een rijken en mild besproeiden bodem, door de hand eener verlichte regering niet wordt voortgeleid op de baan der verstandelijke ontwikkeling. Zie verder onder Turkije.