Bosjesmannen of Boschjesmannen is de naam van een tak van den volksstam der Hottentotten in het Zuid-Afrikaansche binnenland. Men vindt hen, in kleine stammen verdeeld, ten noorden van de Karro-bergen in de provincie Beaufort, en ten noorden van Hantam in de provincie Clanwilliam, alsmede aan de bronnen der Indwe tot aan de oevers der Sambese, en van de woeste dalen, waar de Oranjerivier ontspringt, tot aan den Atlantischen Oceaan.
Zij zijn mager, klein van gestalte, afschuwelijk van gelaat, en lui, ruw, wreed en roofgierig van aard. Hun haar is gekroesd en zij dragen geen ander gewaad dan eene dierenhuid op den rug. Hunne taal bestaat vooral uit onaangename keelklanken. Onder de volkeren van Afrika staan zij op den laagsten trap van beschaving, leiden een zwervend leven en houden veelal in holen hun verblijf. Landbouw en veeteelt zijn hun onbekend, zoodat zij van de jagt leven of zich met sprinkhanen, wilden honig, miereneijeren, wilde bolgewassen enz. voeden. Daar zij met hunne vergiftige pijlen op een afstand van 100 tot 150 schreden zeer juist weten te treffen, waren zij weleer de schrik der grensbewoners; thans is hun aantal aanmerkelijk verminderd, en het is te voorzien, dat zij bij de uitbreiding der Europésche kolonisatie weldra voor goed van het wereldtooneel zullen verdwijnen.