prins van Wahlstadt, de meest populaire held uit den Duitschen bevrijdingsoorlog, werd geboren te Rostock den 16den December 1742. Zijn vader, ritmeester in Hessen-Kassel en grondbezitter in Mecklenburg, zond zijne beide jongste zonen bij het uitbarsten van den 7-jarigen oorlog naar het eiland Rügen, om hen te verwijderen van het tooneel van den strijd. Hier echter waren Zweedsche huzaren in garnizoen, en beider lust in de krijgsdienst werd daardoor zoodanig ontvlamd, dat zij bij die huzaren dienst namen. Gebhardt werd in 1758 bij een voorpostengevecht gevangen genomen.
Na zijne uitwisseling nam hij zijn ontslag en begaf zich als kornet in Pruissische dienst. In den slag bij Freiburg werd hij aan den voet gewond, maar nog vóór den vrede van Hubertusburg voegde hij zich weder bij zijn regiment. Hij was een woest en onbezonnen officier, die zich niet ontzag, zelfs zijn chef, den overste Belling, uit te dagen. Deze strafte hem met eene verplaatsing naar het corps van den majoor von Podscharli, onder wien hij uitstekende gelegenheid had, om zich te oefenen.
In 1771 werd hij ritmeester, en toen hij bij eene bevordering zich gepasseerd zag ten behoeve van een ritmeester von Jägersfeld, schreef hij aan Frederik II: “Men heeft dien Jӓgersfeld, die geeneandere verdienste heeft dan de zoon van een markgraaf von Schwedt te zijn, boven mij gesteld. Ik verzoek Uwe Majesteit om mijn ontslag.” De Koning gaf hem 9 maanden arrest, om hem tot betere gedachten te brengen, en verklaarde, toen dit niet hielp: “De ritmeester von Blücher heeft zijn ontslag; hij mag naar den duivel loopen.” Nu wijdde Blücher zich aan de landhuishoudkunde en was weldra een uitmuntend landbouwer. Zelfs de Koning betuigde hem zijne hoogachting, al wilde deze hem geene betrekking verleenen bij het leger. Eerst in 1787, na de troonsbeklimming van Friedrich Wilhelm II, mogt hij weder dienst nemen, en wel als majoor in anciënniteit boven Jägersfeld bij zijn voormalig regiment.
Dit laatste werd in genoemd jaar naar Nederland gezonden, om er de onlusten te beteugelen. Weldra was hij overste, ridder der orde “Pour le mérite”, en in 1790 kolonel en commandant van het eerste bataljon. In den oorlog tegen de Fransche Republiek had hij gedurig gelegenheid, om onder aanvoering van Rüchel, Ferdinand von Braunschweig en Möllendorf blijken te geven van moed en beradenheid. Na het voorspoedig gevecht bij Kittweiler (28 Mei 1794) werd hij generaal- majoor. Na den vrede van Basel verkreeg hij het bevel over de voorhoede in Oost-Friesland, en hij werd op den 20sten Mei 1801 door den nieuwen koning Friedrich Wilhelm III benoemd tot luitenant-generaal. In die betrekking nam hij Erfurt, Münster en Mühlhausen in bezit, gewesten die als schadeloosstelling aan Pruissen waren afgestaan, en werd er gouverneur. Na het uitbarsten van den oorlog in 1806 voerde hij bij Eisenach bevel over de voorhoede en streed bij Auerstadt tegen Davoust.
Na den rampspoedigen uitslag van dit gevecht volgde hij zeer langzaam met het grootste gedeelte der cavalerie den terugtogt van den vorst von Hohenlohe. Te zwak om weêrstand te bieden aan de benden van Murat en Bernadotte, trok hij naar Mecklenburg, om van daar den vijand in den rug te vallen. Bij Dambeck vereenigde hij zich met het corps van den hertog van Weimar onder bevel van Winning, werd bij Kriwitz, niet ver van Schwerin tot een gevecht met Soult gedrongen, week naar Lubeck, om er in geval van nood zich in te schepen, doch werd ook van daar verdreven, en zag zich verpligt, om den 7den November 1806 met 6000 man te Rattkow te capituléren. Op zijn woord van eer vrijgelaten, begaf hij zich naar Hamburg, en werd reeds na 14 dagen tegen generaal Victor uitgewisseld. Hij maakte zich tot een nieuwen strijd gereed, toen de Vrede te Tilsit perk stelde aan den oorlog.
Schoon hij ongesteld was, beijverde hij zich om den Koning tot een nieuwen veldtogt tegen den verdrukker aan te sporen. Toen Schill in 1809 met vermetelheid ten strijde toog, had ook Blücher reeds toebereidselen gemaakt, maar op last des Konings moest hij zijn voornemen laten varen. Als vervolgens Pruissen in het begin van 1812 een verbond sloot met Frankrijk, werd Blücher, ingevolge een geheim artikel, door een ander vervangen, en hij ontving als schadeloosstelling het landgoed Kunzendorf. Met kracht bleef hij intusschen strijden tegen het algemeen gevoelen, dat Napoleon I onoverwinnelijk was.
Toen de Koning den 17den Maart 1818 zijn volk te wapen riep, werd Blücher, de 71- jarige grjjsaard, onder Kutusow aan het hoofd gesteld der dappere troepen. Het oorlogsplan was nog niet gereed, toen Blücher reeds over de Saksische grenzen was getrokken en met 24000 Pruissen en 13600 Russen naar Altenburg voortrukte. Het bevel van den chef deed hem aldaar stand houden. Toen Napoleon van Weiszenfels naar Leipzig trok, wendde Blücher zich naar Borna, om zich met de Russen onder Wittgenstein te vereenigen.
Des avonds na den slag bij Lützen, waar Blücher met heldenmoed gestreden had, wilde hij, hoewel gewond, een algemeenen aanval met de cavalerie op de Franschen wagen, ’t geen echter door Wittgenstein werd verhinderd; een gedeeltelijke aanval, door Blücher ondernomen, mislukte wegens het ongunstig terrein. Wittgenstein gaf toen, tot groote teleurstelling van den grijzen held, last tot den terugtogt en leverde bij Bautzen een dergelijken “defensieven” slag, waarvan Blücher geweldig afkeerig was. Eerst aan de grenzen van Silezië ontving Barclay het opperbevel, en in diens afwezigheid deed Blücher den 26sten Mei bij Haynau een aanval op de Fransche voorhoede, welke hem tot den afgod van zijne ruiters verhief. De wapenstilstand van 4 Junij kwam hem zeer ongelegen, maar met des te grooter blijdschap begroette hij het hervatten der vijandelijkheden, waarbij hem het opperbevel werd toevertrouwd over het Silézische leger van 90000 man.
Tot zijne onderbevelhebbers behoorden Langeron, Sacken en York. Niettemin scheen men zijn leger enkel als een hulpleger te willen beschouwen, zoodat Blücher verklaarde, dat hij in zoodanig geval het bevelhebberschap nederlegde. De grijze generaal kreeg zijn zin, en na het openen van den veldtogt trok Napoleon dadelijk tegen hem op om zijn leger te vernietigen. Hij moest echter terugtrekken en kon tevens niet verhoeden, dat Blücher tegen Macdonald voortrukte en den 26sten Augustus aan de Katzbach eene schitterende overwinning behaalde, die den vijand 30000 man, 2 adelaars, 105 stukken en 300 munitie-wagens kostte. “Voorwaarts, voorwaarts, kinderen!” had Blücher zijne soldaten toegeroepen, en hij bleef den naam van “Voorwaarts” behouden. Het vertrouwen op Blücher was van dien tijd af onbegrensd; de Russen noemden hem den aartsengel Michaël, en hij werd met ridder-orden overladen. Blücher drong nu gestadig verder in de Lausitz, verijdelde door behendige bewegingen de aanvallen van Napoleon, veroverde den overtogt bij War- tenburg, vereenigde zich met het leger van den Kroonprins van Zweden en sloeg den 16den October den maarschalk Marmont bij Möckern. Twee dagen later plaatste hij zich onder het opperbevel van den Kroonprins van Zweden, behaalde nieuwe lauweren en was de eerste, die stormenderhand in Leipzig drong. Keizer Alexander omhelsde hem op het marktplein met de woorden “Redder van Duitschland!” de Koning van Pruissen benoemde hem tot veldmaarschalk, en de Keizers van Oostenrijk en Rusland overlaadden hem met eerbewijzen.
Blücher gunde zich intusschen geene rust. Zoodra mogelijk vervolgde hij den vijand tot aan de Rijn en trok op den eersten dag van 1814 over die rivier bij Mannheim, Kaub en Coblenz. De val van Napoleon was naar zijn oordeel het doel van dezen veldtogt, en hij deed al het mogelijke om het te bereiken. Den 17den Januarij bevond hij zich reeds te Nancy en verkondigde overal vrede met Frankrijk, oorlog tegen Napoleon, achting voor de wet en toegevendheid jegens de overwonnenen. Den 26sten trok hij binnen Brienne, waar hem een vijandelijke overval bedreigde, hoewel deze hem niet belette, om zich met het hoofdleger te vereenigen. Vervolgens wendde hij zich naar Parijs, behaalde eene belangrijke overwinning bij La Rothière, trok aan het hoofd van een gedeelte zijner troepen naar de Marne en tot aan Meaux, terwijl Napoleon het hoofdleger door vredesonderhandelingen en valsche bewegingen misleidde. Hierdoor kwam Blücher in eene netelige positie; de Franschen maakten er gebruik van en omsingelden hem, maar de grijze held wist zich met bewonderenswaardige tegenwoordigheid van geest een weg te banen naar Chalons, waar hp zijne manschappen weder vereenigde.
Hij had 14000 man en hierbij 6000 gevangenen verloren, maar zijn moed behouden, zoodat hij kort daarna het leger van Wittgenstein voor eene nederlaag bewaarde. Intusschen gelukte het Blücher niet, den opperbevelhebber tot het leveren van eene beslissenden slag te bewegen, — zelfs ontving hjj den last, om het hoofdleger op den aftogt te volgen, waaraan hij echter — tot groot geluk der Verbondene Mogendheden — niet gehoorzaamde. Hij scheidde zich van het hoofdleger af en rukte ten tweede male voorwaarts naar de hoofdstad, om hierdoor de overige troepen van de vervolgingen van Napoleon te bevrijden. Zjjn stap werd goedgekeurd; hij ontving versterking, wierp Marmont bij Sezanne terug en trok bij La Ferté over de Marne. Den 7den Maart stond Napoleon bij Craon tegen hem over, waarbij het uitblijven van Winzingerode hem tot eene achterwaartsche beweging deed besluipen; daarentegen won hij 2 dagen later bij Laon den veldslag op den Keizer en opende hierdoor aan de Verbondene Mogendheden den weg naar Parijs. Hoewel hij zeer ziek was, gaf hij uit zijn rijtuig de noodige bevelen, tastte de dorpen Villette en La Chapelle aan en bestormde met Russische regimenten de hoogten van Montmartre. Eene oogziekte verhinderde hem, aan den intogt in Parijs deel te nemen.
Wél was nu zijn vurige wensch vervuld, maar hij gevoelde het, dat de groote zaak nog geenszins beslist was. Vruchteloos ijverde hij tegen den voor Frankrijk zoo voordeeligen vrede en tegen de herstelling der Bourbons. Den 2den Junij werd hij tot vorst van Wahlstadt benoemd, en 4 dagen later scheepte hij zich in, om met zijn Koning een bezoek te brengen aan Engeland, waar hij met de grootste geestdrift ontvangen werd. De dappere verbloemde intusschen geenszins, dat hij het wélslagen zijner krijgsoperatiën vooral te danken had aan zijn adjudant Gneisenau. Toen de universiteit te Oxford hem den doctorstitel verleende, zeide hij: “dan moet men Gneisenau althans apotheker maken, want wij behooren bjj elkaar!” Bij eene andere gelegenheid zeide hij: ‘wat praat gij van roem? Mijne vermetelheid, Gneisenau's beradenheid en Gods barmhartigheid hebben alles gedaan!”
Van Engeland volbragt hij een zegetogt naar Berlijn, en woonde bij afwisseling hier en op zijne goederen in Silézië. Zijne voorspelling, dat de Vrede van 30 Mei niets anders was dan een wapenstilstand, werd weldra vervuld. Toen er berigt kwam, dat Napoleon geland was, vertoonde zich Blücher te Berlijn, onder toejuiching des volks, in zijn uniform als veldmaarschalk en drong aan op een spoedig en krachtig handelen. Benoemd tot opperbevelhebber van het Pruissische leger, begaf hij zich den 7den April op zijn post, bevond zich den 19den te Luik, stond in het midden van Junij met zijn leger aan de Maas en de Sambre en leverde den 16den van die maand den slag bij Ligny (zie onder dit woord), dien hij verloor door het uitblijven van 20000 Engelschen, die hem waren toegezegd, en waar hij door een val van zijn paard met groot gevaar werd bedreigd. Hij bleef echter onverwrikt in zijne volharding ter vervulling van de eens gedane belofte, om Wellington te zullen bijspringen, en ontrukte, door ter regter tijd op het slagveld van Waterloo te verschijnen, aan den Keizer de kroon der overwinning. Onvermoeid vervolgde hij daarna den vlugtenden vijand en stond reeds op den 29sten ten tweede male vóór de versterkte wallen van Parijs.
Hij verwierp het aanbod van een wapenstilstand, sloeg den vijand bij Sèvres, Plessis, Piquet en Issy, dwong de hoofdstad om te capituléren en het leger om terug te trekken, en trok den 7den Julij binnen Parijs, waarna hij het hoofdkwartier vestigde op het kasteel St. Cloud. Friedrich Wilhelm III stichtte voor hem eene afzonderlijke orde, maar grooter dan zijne vreugde over de gunst des Konings was zijne ergernis over de verschooning, waarmede men alweder Frankrijk wilde behandelen. Hij verlangde toen reeds, wat nu (in 1871) geschied is, namelijk dat Frankrijk de voormalige Duitsche gewesten zou teruggeven.
Aan de tafel van Wellington trad hij op met den beroemden feestdronk: “Wat door ’t slagzwaard is verworven, worde door geen pen bedorven!” De vredesvoorwaarden bevielen hem in het geheel niet, maar hij moest zich aan de besluiten der Mogendheden onderwerpen.
De spanning der gebeurtenissen had veerkracht gegeven aan zijn ligchaam, en na het sluiten van den vrede gevoelde hij den last der jaren en den prikkel der ziekte. In den zomer van 1816 bezocht hij zijn vaderland Mecklenburg, en de zeebaden van Dobberan schenen hem te versterken. Zijn afkeer van de regering — zelfs van den kanselier Hardenberg — gaf hij onverbloemd te kennen. In 1819 bezocht hij voor de laatste maal Karlsbad en keerde in een ziekelijken toestand naar zijn buitenverblijf Kriblowitz in Silézië terug. De Koning bragt er hem een bezoek, en hij overleed, niet lang daarna, op den 13den September 1820.
Zijne nagedachtenis is gehuldigd door onderscheidene gedenkteekenen, ter zijner eere verrezen, maar de schoonste gedenkzuil heeft hij gesticht in het hart van het Duitsche volk. Hij was uitsluitend een krijgsman, en schoon hjj zich met de wetenschap weinig ophield, heeft hij toch eenige werken in het licht gegeven, die op de krijgskunde betrekking hebben.