is de naam van een aanzienlijk geslacht van Nederlandsche krijgslieden en zeehelden, van welke wij de volgenden vermelden:
Jan van Blois, een onechten zoon van Jan, graaf van Blois, heer van der Goude, enz. Hij streed in 1396 met hertog Albrecht van Beijeren tegen de Friezen en was in 1434 raad van het Hof te ’s Hage. Door zijn vader was hij onder anderen begiftigd met Treslong in Henegouwen, waarnaar hij en zijne nakomelingen zich noemden.
Maximiliaan van Blois, gezegd Cock van Neerynen, een afstammeling van den voorgaande en ridder van Maltha, behoorde tot de eerste onderteekenaars van het Verbond der Edelen (1566). Hij was kapitein-generaal en luitenant van Brederode en commandant te Vianen. Een aanslag op Amsterdam, door hem ondernomen, mislukte, en hij werd vervolgens met de heeren van Batenburg en andere edelen op de Zuiderzee gevangen genomen en in Junij 1568 te Brussel onthoofd.
Adriaan en Hugo van Blois, gezegd Treslong. Deze twee broeders werden in 1566 voor Commissarissen der Regentes geroepen, om getuigenis te geven van hunne trouw aan den Koning van Spanje. De eerste woonde te Haarlem en de tweede, meesterknaap van de houtvesterij van Holland, te Hillegom.
Jan van Blois, gezegd Treslong, geboren te Brielle, was een ijverig lid van het Verbond der Edelen. Hij beraamde met Jan van Marnix, heer van Toulouse, een aanslag op Middelburg; deze mislukte, waarna hij gevangen werd genomen en met vele andere edelen in 1568 te Brussel onthoofd.
Willem van Blois, gezegd Treslong, den beroemden aanvoerder der Watergeuzen. Hij was een jongere broeder van den voorgaande, vertoefde in zijne jeugd aan het hof van Maximiliaan van Bourgondië, markgraaf van Veere, en trad in 1556 in Zeedienst. Hjj volgde Karel V naar Spanje en den admiraal Boshuizen naar Denemarken, en voegde zich, de Hervorming aanklevende, in zijn Vaderland bij het Verbond der Edelen. Genoodzaakt de wijk te nemen naar Emden, streed hij bij Heiligerlee en ontkwam met zware wonden te Jemmingen ter naauwernood aan den vijand. Daar een vonnis van Alva hem den terugkeer in de Nederlanden verbood, diende hij eerst te Emden onder Edzard, graaf van Oost-Friesland en later onder prins Willem van Oranje. Wél werd hij op last van graaf Edzard in hechtenis gehouden, maar hij ontkwam met een vaartuig uit Emden en voegde zich bij de Watergeuzen. Toen hij eerst bij Wieringen tegen de Spaanschgezinden gestreden had, wendde hij den steven naar Engeland, maar moest wegens gebrek aan levensmiddelen Dover verlaten.
Nu zeilde hij naar Brielle, waar zijn vader baljuw was geweest, en veroverde die stad op den 1sten April 1572. Van hier deed hij een aanslag op Vlissingen, die volmaakt gelukte en waar hij den Spaanschen ingenieur Pacieco uit wraakzucht wegens den dood zijns broeders deed ophangen. Minder voorspoedig was zijn aanval op Middelburg, waar hij door Sancio d’Avila geslagen werd. Met den meesten ijver bevorderde hij vervolgens de pogingen van Oranje, om aan de Nederlanden de gewenschte onafhankelijkheid te bezorgen, en talrijke pogingen, om hem tot andere gevoelens te brengen, leden schipbreuk op zijne trouw. Na den moord van prins Willem verflaauwde zijn ijver niet, en toen zijne oogmerken werden tegengewerkt, liet hij zich heftig uit tegen de leden der admiraliteit van Zeeland.
Dit was oorzaak, dat hij van zijne ambten beroofd en op de schandelijkste wijze gelasterd werd, ja, naauwelijks aan een geregteljjken moord ontkwam. Koningin Elisabeth en de graaf van Leicester stelden zich voor hem in de bres, zoodat hij niet alleen op zijn woord van eer ontslagen, maar ook in 1591 door het Provinciaal Hof van Holland zuiver verklaard werd van alle aangetijgde misdrijven. Toch heeft hij na dien tijd aan vele miskenningen blootgestaan, hoewel prins Maurits hem tot aanzienlijke waardigheden benoemde. Hij sleet zijne laatste levensdagen op het huis te Zwieten bij Leiden en overleed in 1594. Hij was een Nederlandsch edelman van den echten stempel, die goed en bloed veil had voor de vrijheid van zijn Vaderland.
Casper of Jasper van Blois, gezegd Treslong, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren in 1576 en was kapitein van een vendel voetvolk in dienst van den Staat; ook komt hij voor als bevelhebber te Brielle en als commandant van Loevestein. Hij heeft zich bekend gemaakt door eene krachtige verdediging van zijn vader, uitgegeven in 1620. Hij overleed in 1650.
Otto van Blois, gezegd Treslong, een kleinzoon van den voorgaande. Deze was in den Engelschen oorlog van 1665 en 1666 kapitein ter zee en één van de beste officieren der vloot. Hij voerde in den 4-daagschen zeeslag (11—14 Junij 1666) het bevel over het schip “Duivenvoorde” van 46 stukken. Reeds op den eersten dag vloog het vaartuig in de lucht, en daarbij kwam Otto om het leven.
Cornelis Johan van Blois, gezegd Treslong, een afstammeling van den beroemden admiraal. Hij werd geboren te Steenbergen den 17den December 1752 en bekleedde den rang van kapitein ter zee bij de admiraliteit van het Noorderkwartier. Na de omwenteling van 1795 verliet hij de zeedienst, werd vervolgens kantonregter te Voorburg, en overleed op den huize Hofwijk den 13den April 1837.
Johan Arnold van Blois, gezegd Treslong, een halven broeder van den voorgaande. Hij werd geboren te Steenbergen den 8sten November 1757, diende als luitenant ter zee en werd op het schip “Castor”, gecommandeerd door kapitein Melville, in het gevecht tegen de Engelschen op den 30sten Mei 1781, zwaar gewond. Het schip werd veroverd, maar door de Franschen heroverd, en Johan Arnold ter reede van l’Orient zorgvuldig verpleegd, zoodat hij weldra hersteld naar het Vaderland kon terugkeeren. Niet lang daarna werd hij met een eskader onder 't Hooft naar de Middellandsche zee gezonden. Blois voerde het bevel over de “Admiraal Tromp” van 54 stukken. Ook in 1786 bevond hij zich aldaar met het schip “De Brakel” van 56 stukken. Vooral echter heeft hij zich als schout bij nacht op de “Brutus” van 74 stukken roem verworven in den slag bij Kamperduin. Daar werd zijn regterarm door een kanonskogel verbrijzeld, maar hij verdedigde zich zóó dapper, dat twee aanvallende vaartuigen en later twee andere de wijk moesten nemen.
Toen wendde hij den steven naar het admiraalschip van de Winter om dit te ontzetten, maar ziende dat dit door Engelsche schepen omringd was, zoodat zulk eene onderneming eene roekeloosheid mogt heeten, deinsde hij af met zijn geteisterd en ontredderd schip naar het Vaderland, waar hij, schoon bij herhaling aangevallen, voorspoedig binnen liep. Weldra echter zag hij zich in staat van beschuldiging gesteld, omdat hij aan de bevelen van den admiraal niet gehoorzaamd en niet tot ontzet van dezen toegeschoten was. Hoewel het duidelijk bleek, dat Blois met zijn zwaar beschadigd schip en gedunde manschappen geen hulp had kunnen aanbrengen, werd hij van zijne militaire betrekking vervallen verklaard en in de kosten van het regtsgeding verwezen. Deskundigen spraken hem vrij en Blois verzocht vruchteloos herziening van het vonnis. Eerst in 1808 werd hij door koning Lodewijk in zijne eer en in zijn rang hersteld. Koning Willem I benoemde hem in 1814 tot vice-admiraal. Blois overleed te Amsterdam den 26sten Januarij 1824.
Cornelis Ysak van Blois gezegd Treslong, een neef der beide voorgaanden. Ook hij was in 1781 luitenant ter zee op de “Castor” en werd aldaar gewond. Later werd hij benoemd tot commandant van de brigantijn “de Windhond” , en vervolgens tot kapitein bij de admiraliteit van het Noorderkwartier. In 1794 voerde hij bevel op “de Maze” en in 1794 en 1795 op “de Wassenaar” van 64 stukken. Hij overleed in Julij 1828.
Willem Otto van Blois, gezegd Treslong, een broeder van den voorgaande. Ook hij was in 1781 op “de Castor”. Geboren in 1765 op den huizen Eekelenberg, werd hij in 1778 cadet bij de Marine, in 1780 luitenant, in 1793 kapitein, in 1804 schout bij nacht en later vice-admiraal. In 1793 was hij luitenant op den gewapenden hoeker “de Maasnimph” op de Schelde. Hier werd hij door zijn commandant afgezonden om met 7 gewapende sloepen het Fransche wachtschip “La St. Lucie” te overvallen. Dit werd door Blois met zooveel beleid en moed ten uitvoer gebragt, dat hij het vaartuig in zegepraal medenam, waarna hij tot kapitein bevorderd werd en van den vice-admiraal Kinsbergen een zilveren degen ontving.
In 1794 commandeerde hij “de Staten-Generaal” van 74 stukken. Twee jaar later zeilde hij aan boord van “de Pollux” onder den vice- admiraal Braak naar West-Indië. Het eskader, uit 8 schepen bestaande, waarvan 2 de bestemming niet bereikt hadden, kwam in 1799 te Drontheim binnen, maar werd er afgekeurd en verkocht, waarna de bemanning naar het Vaderland terugkeerde. In 1802 werd Blois op nieuw naar West-Indië gezonden, om er de koloniën weder in bezit te nemen, doch moest met zijn 2 schepen in 1804 zich aldaar overgeven aan eene Engelsche vloot van 26 vaartuigen. Later werd Blois schout bij nacht en aide de camp van koning Lodewijk. Hij overleed te ’s Hage den 26sten October 1837.
Jacob Arnold Bastingius van Blois, gezegd Treslong, een broeder van den voorgaande.
Hij werd geboren den 10den Maart 1768, en was luitenant op het schip “Admiraal de Ruyter” onder commando van Zoutman in den slag bij Doggersbank (5 Aug. 1781). Wegens zijne dapperheid werd hij met het eereteeken versierd. Vervolgens werd hij commandant van de “Medemblik”, en toen van de “Enkhuizen”. In 1814 zag hij zich bevorderd tot schout bij nacht, en overleed den 26sten Maart 1826.