Een Fransch staatsman, werd geboren te Vannes, den 12den November 1805, studeerde te Rennes in de regten, vestigde zich te Nantes als advocaat en verwierf zich weldra een beroemden naam.
Niet alleen werd hij er voorzitter van de orde van advocaten, maar ook lid van den gemeenteraad en van het departementaal bestuur. Hij schreef eenige vlugschriften over de vragen van den dag en werd in 1837 door 3 kiescollegiën afgevaardigd naar de Kamer van Gedeputeerden. Zijne eerste redevoeringen maakten weinig opgang, maar door zijne bekwaamheid in de behandeling der zaken wist hij zich spoedig invloed te verschaffen. Eerst voegde hij zich bij de partij van Thiers en bemoeide zich vooral met de vraagstukken omtrent handel en nijverheid. Weldra werd hij benoemd tot raadgevend regtsgeleerde van den hertog van Aumale en vervolgens (1840) tot onder-staatssecretaris in het ministérie Thiers. Hij verdedigde de versterking van Parijs en sloot een handelsverdrag met Nederland. Na den val van het Ministérie (October 1840) werd hij lid van de Balie te Parijs, terwijl hij in de
Kamer zich in de gelederen der oppositie schaarde. In 1846 werd hij herkozen, en hoewel hij zijne stem met kracht tegen de bestaande misbruiken verhief, nam hij geen deel aan de staatkundige banketten.
Na de Februarij-omwenteling vertegenwoordigde hij in de Constituérende Vergadering het departement Loire inférieure en nam er plaats bij de gematigd-democratische partij; hij stemde zoowel voor de verbanning van de familie Orléans als tegen het stelsel van twee Kamers. Daar hij bij de keuze van Lodewijk Napoleon tot voorzitter nog meer tot de linkerzijde naderde, werd hij niet gekozen in het Wetgevend Ligchaam. Hij was dus weder advocaat bij het geregtshof te Parijs, bleef getrouw aan de volkszaak en ijverde in 1850 tegen de beperking van het kiesregt. Ook verdedigde hij met goed gevolg het tijdschrift “l’Evénement.” Bij de wederinvoering van het algemeen kiesregt en bij de daarmede verbondene kabinetsveranderingen werd hij meermalen genoemd onder degenen, aan wie eene portefeuille zou worden toevertrouwd ; doch eerst na den coup d’état van 2 December 1851 en nadat hij wederom tot afgevaardigde gekozen was, werd hij voorzitter van het Wetgevend Ligchaam en een ijverig bevorderaar der herstelling van het keizerschap. Den 23sten Julij 1854 werd hij de opvolger van Persigny als minister van Binnenlandsche Zaken en in December van dat jaar lid van den Senaat.
Na den aanslag van 13 Januarij 1854 moest hij eenigen tijd de portefeuille afstaan aan den generaal Espinasse, maar hij verving diens tweeden opvolger, den hertog van Padua, reeds op den 3den November 1859. In 1860 werd hij minister zonder portefeuille en wist de staatkunde des Keizers op eene uitstekende wijze te verdedigen. Hij overleed onverwachts te Nantes op den 13den October 1863.