Barthélemy Saint Hilaire (Jules), hoogleeraar in de Latijnsche en Grieksche letteren en wijsbegeerte aan het Collége de France, werd geboren te Parijs op den 19den Augustus 1805. Na den studietijd werd hij ambtenaar aan het Ministerie van Financiën, maar bemoeide zich tevens met de journalistiek; hij schreef van 1827 tot 1830 in de “Globe”, vervolgens in den “National”, “Constitutionnel” enz. Den “Bon sens” bestuurde hij maanden lang geheel alleen.
In 1834 maakte hij een aanvang met zijn “Commentaar op Aristóteles” en eene hierover ingeleverde memorie werd in 1835 door de Académie bekroond. In 1838 werd hij benoemd tot hoogleeraar aan het Collége de France en in 1839 tot lid van het Instituut. Het Voorloopig Bewind benoemde hem den 25sten Februarij 1848 tot eersten secretaris en bestuurder van het Collége de France. In de Nationale vergadering was hij lid van de Commissie van het openbaar onderwijs en vervolgens voorzitter dier Commissie. Bij de keus eener Uitvoerende Commissie werd hij tot eersten secretaris benoemd. Den 25sten November 1848 leverde hij eene aanklagt in tegen den generaal Cavaignac, omdat deze geene voldoende maatregelen van voorzorg genomen en bij het uitbarsten van den opstand niet krachtig genoeg gehandeld had.
Volgens zijne staatkundige gevoelens behoorde hij tot het linker-centrum, en hij weigerde in Mei 1852 den eed op de Keizerlijke constitutie. Dit kostte hem zijn hoogleeraarsambt. Hij schreef vervolgens belangrijke opstellen in de “Revue des deux mondes”, gaf vertalingen uit van geschriften van Aristóteles, alsmede eene memorie over de Sanskrietsche wijsbegeerte, welke in de werken der “Académie des Sciences morales et politiques” is opgenomen. Ook over de godsdienst van Boeddha en over die van Mohammed (1863) heeft hij belangrijke werken geschreven. Tevens heeft hij met den meesten ijver Lesseps ter zijde gestaan, om de doorgraving der landengte van Suëz te voltooijen.