Astrakan, weleer een Tartaarsch koningrijk en nog vroeger eene provincie van het rijk der “Gouden horde”, werd in 1554 door Iwan Wassiljewitsj aan de Russische heerschappij onderworpen en met Caucasië tot een stadhouderschap vereenigd. Het bevatte de tegenwoordige gouvernementen Astrakan, Saratow en Orenburg, benevens de provincie Caucasië — te zamen 16- of 17.000 geogr. mijlen met 31/2 millioen inwoners.
Het land is er gedeeltelijk met bergen, gedeeltelijk met steppen bedekt. Deze laatste gelijken hier en daar op woestijnen, vooral waar de bodem uit zoutbevattend leem bestaat, of zij zijn met planten begroeid. Langs de rivieren vindt men uitgestrekte moerassen, en in het zuiden groote zoutwatermeren. In het Noord-Oosten doorsnijden uitloopers der Oeralketen het land, en eene lage heuvelreeks vormt er de waterscheiding tusschen de Oeralrivier en de Wolga. Ook langs den westelijken oever van de Wolga verheft zich eene heuvelreeks, die weinig hooger is dan 100 Ned. el en naar het zuiden allengs lager wordt. In het noorden heeft men vruchtbaar bouwland, benevens veel bosch. De inwoners zijn Russen, of Mongoolsche stammen (Baskieren, Kirgisen, Kalmukken, Tartaren), en langs de Wolga zijn Duitsche kolonisten gevestigd, terwijl men er Boecharen, Caucasiërs en zelfs Indiërs aantreft. Het aantal Kalmukken bedraagt er 100.000, en deze, in 3 horden verdeeld, leiden er in het westen van de Wolgasteppen een zwervend leven. Van keizer Paul I ontvingen zij in 1800 belangrijke voorregten. Zij zijn verdeeld in hooge geestelijken, adelijken, gemeenen, Christelijk volk en gemeen volk, en bezitten meer dan 2 millioen stuks vee, waarbij zich 75.000 kameelen, 300.000 paarden en 200.000 runderen bevinden.
Het evenzoogenoemde Russische gouvernement Astrakan grenst ten noorden aan Saratow, ten oosten aan Orenburg, ten westen aan het land der Donsche Kozakken, ten zuiden aan de Caspische zee, en ten zuidwesten aan Caucasië, en het heeft eene oppervlakte van bijna 4000 geogr. mijlen. Het land wordt verdeeld in 2 steppen, die van Astrakan en die van den Oeral. Den besten grond vindt men er in het district Tjernojarski, vooral op de Wolga-eilanden en aan den linkeroever van de Achtuba, waar de overstroomingen der rivieren eene laag slibgrond hebben gevormd. Elders heeft men er kiezel, zandgrond en zoute moerassen, die ongeschikt zijn voor den landbouw. Alleen op de Wolgadelta aan de zijde van Astrakan heeft men met moeite eenige tuinen aangelegd; voor ’t overige groeit er niet veel anders dan lage struiken, riet en steppengras. Hier en daar vindt men vrij hooge zandheuvels of duinen, waar de Kalmukken in de luwte den winter doorbrengen.
Tot de voornaamste bergen behooren er de groote en kleine Bogdo, de Tsjaptsjatsji en de Asargar. De voornaamste rivier is er de Wolga, die er zich met haren arm Achtuba uitstort in de Caspische zee. De overige rivieren zijn van weinig belang en gedurende den zomer meestal droog. Er zijn talrijke meren en zoute poelen. Het klimaat hangt er sterk af van den wind. De noordelijke en noordoostelijke winden brengen er des winters eene koude van -37ºC., en des zomers kan er de warmte klimmen tot 37ºC. in de schaduw. Het is er gewoonlijk vroeg lente; tegen het einde van Maart ontwikkelen er zich de knoppen en in den aanvang van Maart staan de boomen in vollen bloei. In die maanden dauwt het er sterk, terwijl de Bloeimaand droogte brengt en warm weder. De warmte neemt er in Junij toe en bereikt in Julij haar toppunt. Alsdan begint de oogst der veldvruchten, maar de schadelijke uitwasemingen doen er tevens hardnekkige koortsen ontstaan. In dien tijd komt er zelden regen, maar bij zijne komst gaat hij gewoonlijk van onweder en ook wel van storm vergezeld. Na de hitte van Julij verschijnt er een aangename herfst, waarin bij eene frissche lucht en eene koesterende zonnewarmte de druiven en andere zuidelijke vruchten tot rijpheid komen. Niet vóór het midden van October begint het te vriezen, maar de winter kan er zeer ongelijk — zeer gestreng en zeer zacht — wezen.
Het plantenrijk levert er graan, salade, mangelwortels, mosterd, Spaansche peper, aspergies, meloenen, druiven, ander ooft en vele geneeskrachtige gewassen, — het dierenrijk paarden, runderen, schapen, zwijnen, kameelen, wilde zwijnen, wolven, vossen, sprinkhanen, otters, eenden, ganzen, zwanen enz. Tot de delfstoffelijke voortbrengselen behooren er keukenzout, magnésia, glauberzout, salpeter, leem, mergel, gips, kalk en fossiele olifantstanden. De inwoners behooren er tot verschillende stammen, tot de Groot- en Klein-Russen, Kozakken, Arméniërs, Tjoewasjen, Tsjeremissen, Groesiniërs, Kalmukken, Kirgisen, Tartaren, Perzen, Indiërs enz. De Kozakken tellen er omstreeks 12.000 zielen en vormen een afzonderlijken stam. Zij noemen zich Oudgeloovigen (Raskolniken) en zijn zeer ruw en onbeschaafd. De Kalmukken, omstreeks 90.000 zielen, vormen een zwervend volk. Ook een groot deel der Tartaren woont er onder draagbare tenten of joerten. De geheele bevolking des lands wordt op ruim een half millioen geschat. Men heeft onder haar belijders van de Grieksche en van de Mohammedaansche godsdienst, Vuuraanbidders, Bramanen en Boeddhaïsten. De nijverheid staat er op zeer lagen trap.
De evenzoogenoemde hoofdstad van het gouvernement, op den linkeroever van de Wolga gelegen, is eene der rijkste, fraaiste en meestbevolkte steden van Rusland. Eigenlijk verheft zij zich op de heuvels van een lang eiland in de Wolga, waar zij omgeven wordt door rivierarmen en vruchtbare eilanden. Zij heeft 16 voorsteden en 50.000 inwoners en is de zetel van een Griekschen aartsbisschop en van een Arménischen bisschop. Er zijn 37 Grieksche, 2 R. Katholieke, en 2 Arménische kerken, eene Protestantsche kerk, 15 Moskéën en een Indische tempel. De hoofdkerk, in 1696 onder de regéring van Peter de Groote gebouwd, is met 5 koepels gedekt, en ook de hoofdkerk der Arméniërs is een prachtig gebouw. Voorts vindt men er onderscheidene scholen en wetenschappelijke inrigtingen, en vooral vele fabrieken, waar men zich met het verwerken van zijde en chagrijn bezig houdt. Traan, visch en kaviaar zijn er belangrijke handelsartikelen.
Astrakan is zeer gunstig gelegen. Zij verheft zich nabij den mond van de grootste bevaarbare rivier van Europa, en zij staat door de Caspische zee met Toerkomanië en de noordelijke streken van Perzië, en door de Don en de Wolga met het hart van Rusland en met de kustgewesten der Zwarte zee in verband. Zij werd dan ook — toen de vaart om de Kaap de Goede Hoop nog onbekend was — de stapelplaats van den Indischen handel. Deze ontwikkelde zich op de Caspische zee zeer sterk tegen het midden der 13de eeuw, en Astrakan en Soldai aan de Zwarte zee werden de belangrijkste koopsteden der Tartaren. Vooral bloeide er de karavaanhandel, die er de waren aanbragt, welke te water naar Europa werden uitgevoerd. Nadat in 1280 de Genuézen de kust van Taurië in bezit hadden genomen, werd Kaffa het middelpunt van den handel met Azië, en deze kolonie bleef het tot aan de verovering van Constantinopel (1453) door Mohammed II, waarna de volkplantingen van Genua voor de halve maan moesten buigen, terwijl de Oostersche handel zijn zetel naar Smyrna verplaatste.
Toen verdwenen de karavanen, die voorheen langs de Wolga en de Koeban trokken, en de scheepvaart op de Caspische zee kwam in verval, zoodat de voormalige welvaart van Astrakan allengs verzonk. Peter de Groote deed vruchtelooze moeite, om den handelsstroom weder over die stad door zijn rijk te leiden. Later heeft de uitbreiding van het Russische rijk tot aan de oevers van de Terek en Koeban iets bijgedragen tot vernieuwing van den bloei der stad. Weder begonnen de karavanen hare poorten binnen te trekken, maar de beperkende maatregelen der regéring belemmeren er de ontwikkeling van den handel. In 1839 bevonden zich te Astrakan slechts 47 kooplieden van den eersten rang en niet meer dan 48 schepen, waaronder maar 12 handelsvaartuigen.
Omtrent den oorsprong van Astrakan en de lotgevallen der stad in ouden tijd heeft men geene voldoende berigten. Als verblijfplaats der Tartaarsche vorsten lag zij 1½ geogr. mijl meer noordwaarts. In de 13de eeuw was zij wel de residentie van den khan, maar slechts een dorp zonder muren. In 1395 werd zij door Timur verwoest, en in het begin der 15de eeuw was zij een klein vlek. Doch reeds in 1475 vond de Venetiaansche gezant Ambrosio Contarini er een aanzienlijken handel. Toen de Russen in 1552 Kasan veroverd hadden, viel ook Astrakan in de handen van den Czaar. Toen deed deze uit de puinen der stad en uit die van het oude Zarizun het tegenwoordige Astrakan met zijne vestingwerken bouwen, die 2 jaren daarna sultan Selim II met 30.000 Janitsaren zegevierend het hoofd bood. Ook later (1574) werd de stad vruchteloos belegerd door een Turksch leger van 70.000 man. De Tartaren uit de Krim maakten zich van haar meester in 1661, maar verloren haar een jaar later. In 1669 werd zij door muren omgeven en van krijgsvoorraad voorzien, omdat men vrees koesterde voor de Kozakken. Deze verschenen het volgende jaar, aangevoerd door Stenka (Stephanus) Razin, en de gouverneur trok hun met 2600 Strelitsen en 50 kanonnen tegemoet.
De soldaten gingen echter tot de zijde der aanvallers over, trokken den 25sten Junij 1670 met hen de stad binnen en maakten er zich aan de grootste gruwelen schuldig. Stenka werd echter weldra door een der zamengezworenen, den hetman Cornelis Jaklof, verraden, aan de Russen uitgeleverd en door dezen ter dood gebragt. Nu kwam Astrakan weder onder Russische heerschappij. De overgeblevene Strelitsen veroorzaakten er in 1705 een oproer, hetwelk door generaal Apraxin beteugeld werd. Ten tijde van den valschen Demétrius werd Astrakan geplunderd, in 1692 en 1693 door eene vreeselijke pest geteisterd, in 1719 door de Perzen ingenomen en in 1767 door een fellen brand grootendeels in asch gelegd. Catharina II schonk aan alle vreemdelingen, die zich te Astrakan of in dat gouvernement vestigden, eene volkomene vrijheid van bedrijf en tevens vrijdom van belasting voor een tijd van 50 jaren. Daardoor is de bevolking der stad met ongemeene snelheid vermeerderd.