Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 12-01-2018

Astraalgeesten

betekenis & definitie

Het onwillekeurig besef van een zeker verband tusschen de stoffelijke en onstoffelijke wereld, tusschen de aarde en den hemel, en de wensch om daarvan de draden op te sporen, bragt de Perzen (Magiërs), Chaldeeuwen en Indiërs tot velerlei en vaak tot hoogst zonderlinge vermoedens, waaruit zich de godsdienst dier volkeren — vooral bij de Perzen, het geloof aan aard-, lucht-, vuur- en sterregeesten — ontwikkelde.

Ook de Grieken en Romeinen waren niet vrijgebleven van zoodanig geloof, — het vervult in hunne mythologie en in de natuurleer hunner wijsgeerige scholen eene belangrijke rol. Het oorspronkelijke Mozaïsmus handhaafde met gestrengheid het bestaan van één God en sloot dus alle geesten buiten, maar volgens de Chaldeeuwsch-Babylonisch-Israëlietische geestenleer was de benedendampkring met booze en de hoogere gewesten der lucht met goede geesten — astraal- of sterregeesten — vervuld. Philo bevolkt den dampkring met onderscheidene soorten van geesten en beweert, dat de sterren bezielde wezens zijn, die zich naar eigen welgevallen bewegen, — een gevoelen, dat in de latere Joodsche Kabbala in verband werd gebragt met de sterrewigchelarij.

De Kerkvaders waren van oordeel, dat het gansch heelal bewoond was door geesten, die zij in hemelsche, astraal-, aardsche en onderaardsche verdeelden, en wij vinden bij Tatianus, Origenes, Augustinus enz. de meening, dat de sterren met geesten bevolkt of zelve van een geest voorzien zijn. De Kerk had wel niet beslist, of men de sterren als bezielde wezens moest beschouwen, toch veroordeelde het Christendom het astrologisch bijgeloof, dat het lot der menschen afhankelijk zou wezen van de astraalgeesten. In de theosophie der Neoplatonici treedt het denkbeeld, dat de sterren bezield en doordrongen zijn van een levenscheppenden geest, duidelijk op den voorgrond. Volgens Hiérocles bezitten zoowel de geesten der menschen als die van hoogeren rang een astraalligchaam — een voertuig des geestes na den dood des ligchaams of een ligchaam uit zoo fijne stof, dat het onzigtbaar is voor ’s menschen oog. Die leer is in gewijzigden vorm ook door Fichte verkondigd.

De theosophen der 15de en 16de eeuw onderscheiden verschillende geslachten van booze geesten of daemonen, en tot deze behooren de astraalgeesten, die zij op de sterren of in de hooge hemelgewesten plaatsen. Op lageren trap bevinden zich de luchtgeesten, en dan volgen de aard-, water- en helgeesten. Michaël Psellus, Trithemius, Paracelsus en anderen beschrijven den aard en de werkzaamheid van zulke geesten met de meeste naauwkeurigheid. Zij vormen eene soort van middelwezens tusschen de goede engelen en de menschen, of zij zijn zielen van afgestorvenen, met een ligchaam omkleed. Gedeeltelijk echter behooren zij tot de booze geesten. Volgens Cornelius Agrippa ontvangt ieder mensch bij zijne geboorte een astraalgeest, wier aard afhankelijk is van den stand der sterren op dat oogenblik. Vandaar komt de invloed der sterren op de lotgevallen des levens. Groot is vooral in dit opzigt de magt der (7) planeten, want elk van deze heeft een goeden en een boozen astraalgeest. Beide staan onder de heerschappij der 7 hemelsche troonengelen, die de krachten der hoogere spheren besturen. De invloed dier planetengeesten op de ondermaansche wezens openbaart zich het sterkst in het uur, den dag in de maand of het jaar, waarin eene planeet heerschappij voert.

Behalve deze astraalgeesten van den eersten rang kennen de oude en nieuwe daemonologen eene menigte astraal- en luchtgeesten van lagere orde, die om de sterren zweven en zich met de aarde en de hemelligchamen in gestadigen cirkeldans bewegen. Ook de ring-, glas- en metaalgeesten worden door velen tot de astraalgeesten gerekend. Eigenlijk zijn zij afkomstig uit het Oosten, en in de Arabische legenden mist men ze zelden.

De krachten en eigenschappen van sommige steenen worden ook wel toegekend aan astraalgeesten, die daarin opgesloten zijn.

< >