Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 12-01-2018

Assassijnen

betekenis & definitie

Zoo luidt de naam van een staatkundig genootschap of secte der Mohammedanen, die gedurende de kruistogten in Perzië, Syrië en Palaestina eene vreeselijke rol heeft vervuld en ook nu nog schijnt te bestaan. De stichter van deze vereeniging was Hassan, de zoon van Ali, een Schiïet uit Khorassan. Hij had te Nischapoer in het midden der 11de eeuw met den beroemden Nisam al Mulk gestudeerd en verwierf, toen deze tot vizier verheven was, een aanzienlijk ambt aan het hof van Malek-sjach.

Nu poogde hij Nisam te doen vallen, maar moest wegens het mislukken zijner pogingen de vlugt nemen naar Egypte. Hier bestond sedert lang, onder de regéring der Fatimiden, eene geheime secte, Megalis el hiemit (Huis der wijsheid) genaamd. Hassan, die reeds in Azië bekend was geworden met deze vereeniging, verkreeg daarin de hoogste graden, maar wegens een twist met den aanvoerder der lijfwacht kwam hij in de gevangenis. Hij ontvlood naar Aleppo en reisde rond in de Turksche gewesten, om overal leden te werven voor het genootschap (1090). Dit was op de wijze van het Egyptische ingerigt. Het opperhoofd was de Oude van den berg (Sjeik el dsjèbel), dan volgden de vorsten (Dais el Kebir), voorts de leden (Dais), dan de helpers (Refik), en eindelijk 3 klassen van oningewijden. Hierbij bevonden zich de uitvoerders der bevelen van het opperhoofd, welke ook den naam droegen van Hasjisjim, omdat zij uit de bladeren der hasjis- of hennepplant een bedwelmenden drank bereidden, dien zij jongelingen deden gebruiken, om hen tot het genootschap te brengen. In dien staat van bedwelming namelijk werden zij naar eene plaats gevoerd, waar zij zich door zinnelijke genietingen zagen omringd, en als zij desgelijks in bedwelmden toestand naar hun vorig verblijf waren gedragen, meenden zij, dat zij door den invloed van den Oude in het paradijs hadden vertoefd. De Hasjisjim betoonden eene onvoorwaardelijke gehoorzaamheid.

Hassan was het eerste opperhoofd dezer secte. In 1106 overrompelde hij het slot Alaloet in de Perzische provincie Dilem en verhief het tot zijn zetel. Weldra was hij gebieder over een groot aantal vestingen, terwijl de orde 60000 leden telde. Te vergeefs deed sultan Malek-sjach, hem te vuur en te zwaard vervolgen. Hassan werkte met vergif en dolk: eerst viel Nisam al Mulk, en na hem een groot aantal Perzische en Arabische grooten; zelfs Malek-sjach kwam door vergif om het leven. Schrik voor de Assassijnen baarde algemeen ontzag. Deze onderwierpen zich in naam aan den Khalif van Egypte, maar de Oude handelde naar willekeur. Hassan overleed kinderloos in 1125, en Kea-Boezoer-Oemeid werd zijn opvolger. Deze voerde oorlog met sultan Mahmoud en was eerst niet zeer gelukkig, doch herkreeg vervolgens bij een voordeeligen vrede het verlorene. Door uitgezonden sluipmoordenaars vielen de Khalifen van Bagdad en Caïro. Toen kwamen de kruisvaarders met de Assassijnen in betrekking. Aboe Wafa, één hunner vorsten en opperregter te Damascus, beloofde aan koning Boudewijn II van Jeruzalem, dat hij hem op een feestdag de poorten zijner woonstede zou openen. Het plan werd echter verraden, zoodat een vreeselijk bloedbad onder de Assassijnen aangerigt en Boudewijn verslagen werd. Later betaalden de Assassijnen aan de Tempelridders eene jaarlijksche schatting van 200 dukaten, maar het aanbod, om zich tegen de opheffing van dien cijns te laten doopen, werd door die ridders beantwoord met het dooden van hun gezant. Van dat oogenblik af waren zij gevaarlijke tegenstanders der Christenen, en de tegenspoeden in Palaestina moeten voor een groot gedeelte op hunne rekening worden geplaatst. De vrees verspreidde zich zelfs in Europa, waar men sprak van sluipmoordenaars, door den Oude van den berg op de vorsten — bijvoorbeeld op Lodewijk de Heilige van Frankrijk — afgezonden.

Op laatstgenoemd opperhoofd der Assassijnen volgde diens zoon Mohammed I, en op dezen diens zoon Hassan II, die de ingewijden van de Mohammedaansche wet, ja, van alle godsdienst ontsloeg. Dit was oorzaak, dat Rasjid Eddin Sinan, een Syrisch vorst der Assassijnen, zich afscheidde van den Oude. Na Hassan II regeerde diens zoon en moordenaar Mohammed II. Op dezen volgde in 1201 Hassan III en daarna Alaeddin Mohammed III, die om het leven werd gebragt door zijn zoon Rokneddin Chorsah.

Toen deze regeerde maakte Hoelagoe, een magtige khan der Mongolen, een einde aan de noodlottige heerschappij der Assassijnen in Perzië. Hij had Chinésche vuurwerkmakers in dienst, om de burgten dier booswichten in de lucht te doen vliegen. Alaloet, Lamsir en Kirdkoe werden het hardnekkigst verdedigd, maar ambtenaren trokken overal rond om de moordenaarsbende uit te roeijen. De stadhouder van Khorassan deed tusschen 1255 en 1257 niet minder dan 12000 Assassijnen ter dood brengen. In Syrië bleven zij bestaan tot in 1270; in dat jaar onderwierpen zij zich aan de wapenen van den Egyptischen sultan Bibar. Na dien tijd zijn de weinige overgeblevenen beschouwd als eene kettersche secte der Mohammedanen. In 1807 hielden 40 Assassijnen in den burgt Masiaf zich 3 maanden lang staande tegen de aanvallen van Joessoef-pasja. Men vindt er heden ten dage nog in Perzië. De lotgevallen van de Assassijnen en de geheimzinnige wolk, waarin hun opperhoofd was gehuld, hebben in het Oosten en zelfs in het Westen stof geleverd tot allerlei romantische volksverhalen.

< >