Assam, een voormalig koningrijk, is thans eene provincie van het Britsch-Indische rijk. Het telt op 1035 geogr. mijlen ongeveer ¾ millioen inwoners, beslaat het geheele dal der Bramapoetra van de Goalpara (26° 10' N. B., 90° 30' O. L.) tot aan Sodiya (27° 50' N. B., 95° 45' O. L.), en strekt zich, van alle zijden door bergen omgeven, in eene noordoostelijke rigting uit. Een grensgebergte — de Himalaya van Bhoetan — scheidt het aan de noordelijke en noordwestelijke zijde van Bhoetan.
Een lager grensgebergte ten zuiden en zuidoosten vormt een tusschenmuur tusschen het land der Garos, Jyntea, Katsjar, Manipoer en Birma. Het binnenland is doorsneden van een aantal bergreeksen, die door vruchtbare dalen gescheiden zijn. De voornaamste rivier is de Bramapoetra met 60 tot 70 zijrivieren, van welke de meeste tot eene aanmerkelijke hoogte bevaarbaar zijn voor kleine schepen. Het klimaat is er over het geheel zeer warm, maar gelijkmatiger dan elders in Indië. De moessons zijn er onbekend, en gedurende het grootste gedeelte des jaars heerscht er een ooste- of noordoostewind. Van April tot Junij heeft men er vele stormen en donderbuien. Ook ontstaan er dikwijls aardbevingen, maar zonder groote schade te veroorzaken.
De ongemeene vruchtbaarheid van het voornaamste dal — dat der Bramapoetra — is er afhankelijk van de overstrooming der rivier. De hoogste waterstand is er doorgaans in Mei. Het land heeft er slechts eene grootere bevolking noodig, om tot de vruchtbaarste der aarde te behooren, maar de uitwaseming der poelen is er, vooral voor den vreemdeling, zeer gevaarlijk. Rijst, eene soort van mosterdzaad en peulvruchten zijn er de voornaamste landbouwgewassen; tarwe, gerst en gierst ziet men er zelden. Voor ’t overige levert er de bodem peper, gember, looksoorten, tamarinde, tabak, betelnoten, opium, suikerriet, dat als voedingsmiddel in verschen toestand wordt gebruikt, kokosnoten, oranje-appels, katoen, thee (onder den naam van Assamthee in groote hoeveelheid uitgevoerd), koffij, Spaansch riet, elastieke gom, houtsoorten enz. De olifanten zwerven er in groote kudden rond en worden er jaarlijks ten getale van 700 tot 1000 uitgevoerd, — de rhinoceros bewoont er het digte woud, — tijgers, panters, beren en buffels vindt men er in menigte. Er zijn vele slangen, maar weinig vergiftige soorten, — de witte mieren kunnen er somtijds belangrijke verwoestingen aanrigten, en de Bramapoetra is zoowel bevolkt met den alligator als met eene menigte visschen. De zijderups levert er de grondstof voor eene belangrijke nijverheid, en het rijk der delfstoffen geeft er goud, zilver en steenkolen. Ook vindt men er barnsteen en petroleum.
Men verdeelt Assam in Beneden-Assam (Kamroep), van de Goalpara in het zuidwesten tot aan den mond der Dhoensireh in de Bramapoetra, met de steden Gohati en Noghoerbera , in Opper-Assam, van de Dhoensireh tot aan de vlakte van Sodiya, met de steden Ghergong, Madsjoeli en Rongpoer, en in Sodiya, eene groote, van vele rivieren doorsneden vlakte. Er zijn onderscheidene volksstammen gevestigd, — vooreerst de Assamézen, de oorspronkelijke bewoners des lands, die er slechts in een klein getal vertegenwoordigd zijn en meerendeels het Bramaïsmus belijden, — voorts de Doms, de Kolitas, de Keyot en de Choetiya.
Met uitzondering van het spinnen en weven van zijde, staat de nijverheid er op een zeer lagen trap. Zelfs de katoenwevers zijn er vreemdelingen. Men vindt er ijzer-, koper- en goudsmederijen, en velen houden er zich bezig met het verwerken van bamboesriet. De meeste werkzaamheden worden er door slaven verrigt. Ook de handel is er van geringe beteekenis; het voornaamste artikel, dat er door de Britsche Compagnie wordt ingevoerd, is zout.
Assam is eerst in de laatste eeuwen eenigzins bekend geworden. De verbreiding van den Islam door de beheerschers van Bengalen en door de Groot-Mogols is de eerste gebeurtenis, die dit land in betrekking bragt met Indië. De grootmogol Aurung Zebe zocht het rijk van Assam te veroveren, maar zijn leger werd vernietigd. In 1793 werd, door den bijstand der Britten, koning Gaurinath weder op den troon geplaatst, die hem door een eerzuchtigen priester was ontroofd. Later viel hij door sluipmoord (1795). Zijn eerste minister Boedha Gohani, een man van groote geestkracht en bekwaamheid, deed nu een prins van den bloede kroonen, maar hield zelf de teugels van het bewind in handen. Hij wist zich staande te houden door zijn leger, dat hij goed inrigtte en waarmede hij elken opstand onderdrukte. Toen hij in den aanvang dezer eeuw kennis kreeg van eene zamenzwering, die tegen hem gesmeed was, deed bij 500 personen ter dood brengen. Nadat de magtelooze Koning in 1810 overleden was, werd zijne plaats ingenomen door zijn broeder Chadrakant Sing. Weldra ontstond er strijd tusschen dezen en den eersten minister. Daarin mengden zich — vooral na den dood van Boedha Gohani — de Birmanen en vervolgens ook de Britten. Het gevolg hiervan was (1824), dat deze zich van Assam meester maakten, de strijdende vorsten te vreden stelden en eindelijk het land in eene Britsch- Indische provincie herschiepen (1839).