Alboin of Albevin, koning der Longobarden en de grondlegger van hun rijk in Italië, onderscheidde zich reeds als jongeling door heldhaftige daden. De Longobarden voerden in die dagen, onder den scepter van zijn vader Audoin, heerschappij over Hongarije, Oostenrijk, Kraïn en een gedeelte van Beijeren. Nadat hij den troon beklommen had, overwon Alboin ook de Gepiden, aan zijne oostelijke grenzen gevestigd. Hij stond het land af aan de Avaren en vergenoegde zich met den rijken buit en met de gevangenen, bij welke zich de schoone Rosamonde, eene dochter van Koenimond, den gesneuvelden koning der Gepiden bevond, die hem zoozeer bekoorde, dat hij haar tot zijne gemalin verhief.
Toen vervolgens Narses, de Grieksche stadhouder van Italië, zich door keizer Justinianus beleedigd gevoelde en Alboin tot een inval in laatstgemeld land aanspoorde, haastte zich de Koning der Longobarden, om een groot leger te verzamelen, waarna hij in 568 over de Julische Alpen trok met zijne woeste horden, die als een stortvloed het weerlooze land overstroomden. Weldra waren bijna al de steden tot digt bij Rome en Ravenna in de handen des veroveraars. Alleen het sterke Pavia gaf zich eerst over na eene driejarige belegering. Alboin koos het tot hoofdstad des rijks, vestigde zich met zijne Longobarden in het heerlijk Italië en stelde de verlatene gewesten aan de andere zijde der Alpen ter beschikking van de Avaren.
Alboin werd in het jaar 574 op aanhitsing van Rosamonde vermoord, omdat hij in een beschonken toestand haar gedwongen had, om uit den schedel van haar vader te drinken. Zij deed hem des nachts in zijne slaapkamer doorsteken, waarna zij de vlugt nam naar den Griekschen Exarch Longinus. Weldra kwam zij echter om het leven door vergif, dat zij voor haren minnaar Helmichis bereid had. De moordenaar van den Longobardischen vorst, Peredeo genaamd, werd naar Constantinopel gezonden en hier van het licht der oogen beroofd.