Aïsja de jongste gemalin van Mohammed, wist zich de liefde van den Profeet in hooge mate te verwerven. Zij genoot in haar huis eene onbeperkte vrijheid en vergezelde haren man op zijne zwerftogten. Na zijn dood behield zij wegens hare bekendheid met Mohammeds leer een belangrijken invloed en verkreeg zelfs den titel van profetes. Het was haar werk, dat Ali, de schoonzoon van Mohammed, van de heerschappij uitgesloten en haar vader als opvolger des profeets erkend werd.
De oorzaak van haren afkeer van Ali was gelegen in eene gebeurtenis, die noodlottig had kunnen afloopen. Aïsja verwijderde zich eens gedurende den nacht uit het gevolg van den Profeet en keerde den volgenden ochtend met Sifwan Ben Moattul Eslemi terug. Zij zeide, dat zij om water te zoeken voor de voorgeschrevene reiniging, haren draagstoel verlaten en daarbij een kostbaren halsband verloren had. Bij hare nasporingen had zij den draagstoel en de geheele karavaan gemist en was van vermoeienis ingeslapen bij den weg, waar zoo even genoemde Sifwan haar gevonden had. Weinigen sloegen geloof aan, dat verhaal, en Mohammed riep de “vier zuilen van zijn raad” bij een, namelijk Abubekr, Omar, Osman en Ali, om hun gevoelen over de schuld of onschuld van Aïsja te hooren. De drie eersten spraken haar vrij, maar Ali gaf op eene dubbelzinnige wijze te kennen, dat Mohammed zich van haar moest laten scheiden. De Profeet nam genoegen in de uitspraak der meerderheid en bevestigde de onschuld van Aïsja in een afzonderlijk hoofdstuk van den Koran. Die gebeurtenis deed hem intusschen de volgende bepalingen vaststellen: Wie zich aan echtbreuk schuldig maakt, wordt gesteenigd, — tot wettig bewijs voor echtbreuk zjjn vier ooggetuigen noodig, — wie iemand van echtbreuk beschuldigt zonder het bewijs te kunnen leveren, wordt met 80 stokslagen gestraft, — de vrouwen moeten een sluijer dragen, — en waar water ontbreekt, mogen zij ter reiniging zand gebruiken.
Toen Aïsja zich na den dood van Osman tegen de verheffing van Ali tot Khalif hard-nekkig bleef verzetten, werd zij gevangen genomen en naar Medina gebragt. Ook gedurende hare .gevangenschap bleef men haar den meesten eerbied betoonen. Z|j stierf in het jaar 58 der Hedsjra en werd naast Mohammed begraven.