Deze is gelegen nabij het vlek Adelsberg in het Oostenrijksche kroonland Kraïn. In de grot ontlast zich de kleine rivier Poigk (Piuka). Men vindt er de Oude grot, die reeds eeuwen bekend is, en de Nieuwe grot, aan de overzijde der beek, in 1816 ontdekt en 10 maal zoo groot als de Oude.
In de Nieuwe grot vindt men hoogst merkwaardige stalactieten, die zich in de zonderlingste gedaanten vertoonen, bij voorbeeld in die van een verstijfden waterval, van zuilen, van palmboomen, en in die van allerlei menschen en dieren. Ongemeen fraai is het “voorhangsel,” een halfdoorzigtige wand, zoo wit en fijn en met zulke zwierige plooijen voorzien, dat zelfs de kunst van menschen buiten staat is, zoo iets te scheppen. Eene der grootste gewelfde ruimten gelijkt op een wit marmeren dom van Gothische bouworde met een altaar, een preekstoel en een orgel. Een ander vertrek heet de tournooizaal; hier vereenigt zich op een bepaalden dag het landvolk, om zich met dansen te vermaken. Het eerste punt, waar men den reiziger gewoonlijk brengt, is de berg Calvarië, een heuvel, waarop men drie gedaanten aanschouwt, die de voorstelling geven van Christus, tusschen de beide moordenaars gekruisigd. De grot eindigt in twee gangen; een van deze leidt naar een meer, waarachter voorzeker onbekende wonderen verborgen zijn. In die onderaardsche wateren leeft de proteus anguineus, een zonderling dier, dat half tot de visschen en half tot de hagedissen behoort. Het heeft de lengte van eene span en eene witte, schier doorzigtige huid. Op een uur afstands van deze grot ligt de Magdalena-grot, waarin zich desgelijks merkwaardige stalactieten bevinden.