Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-11-2017

Acerineën

betekenis & definitie

(De) Acerineën of ahornboomen vormen eene plantenfamilie , die meerendeels hoornen bevat met hard, wit hout en eene looistofbevattende schors, met een water- of melkachtig sap en met tegenoverstaande, handvormig gelobde, zelden vindeelige bladeren en tot trossen of tuilen vereenigde bloemen. De 4- of 5deelige, vaak gekleurde kelk omvat 4 tot 5 bloembladen, en deze omsluiten 8 tot 12 meeldraden en een enkelvoudigen in twee stempels uitloopenden stijl. Het vruchtbeginsel is tweehokkig, en de vrucht van vleugels voorzien.

De ahornboomen groeijen in de gematigde luchtstreek der Oude en Nieuwe wereld. Merkwaardig is vooral de Amerikaansche suikerahorn (acer saccharinum L.), omdat men er uit het vocht, afgetapt uit den stam, eene groote hoeveelheid suiker bereidt. Andere soorten zijn de kleine ahorn (acer campestre L.) met vijflobbige bladen, acer platanoides L. met scherpgetande lobben, en de eschdoorn-ahorn (acer pseudoplatanus) met stomp-gezaagde lobben aan zijne bladeren.

De ahornboomen vormen met esschen- en beukenboomen in Duitschland aanzienlijke wouden. Zuivere ahornbosschen schijnt men in Europa enkel in het Rhöngebergte te vinden. Het warmtegevend vermogen van het hout staat met dat van bruine beuken gelijk. Het hout is wit of geelachtig van kleur, fijn van vezels en zeer hard, zoodat wagenmakers en draaiers het gaarne gebruiken.

In wandelbosschen vindt men onder de heesters den acer tartaricum L. met zijne verscheidenheden. Voorts heeft men nog in Noord-Amerika den zwarten ahorn (o. nigrum Mich ), die nagenoeg even veel suiker geeft als de suiker-ahorn en op dezen gelijkt, den rooden ahorn (a. rubrum L.), die dezelfde hoeveelheid suiker levert als de voorgaande uit de dubbele hoeveelheid sap, en den esch-ahorn (negundo aceroïdes Mönch. a. negundo L.) Zie ahorn.

< >