wisselen - Werkwoord
1. (inerg) veranderen
♢ Hij moest van de leraar van plaats wisselen.
2. (inerg) op een ander spoor overgaan van treinen
♢ De trein moest snel wisselen.
3. (ov) het een voor het ander nemen of geven
♢ Kunt u dit product voor mij wisselen?
4. (ov) groot geld ruilen voor klein geld of geld ruilen voor andere valuta
♢ Ik wil graag honderd euro wisselen. Kan dat hier?
Gepubliceerd op 31-10-2017
wisselen
betekenis & definitie