Gepubliceerd op 31-10-2017

vuist

betekenis & definitie

vuist - Zelfstandignaamwoord
1. gebalde hand, een knuist
Hij gaf hem een klap met zijn vuist.
2. (gereedschap) en zware hamer met een korte steel
Met een koudbeitel en vuist werd de vastgeroeste moer er grofweg afgeslagen.

Uitdrukkingen en gezegden
♦ num=1
een vuist maken|de krachten verzamelen om tegen iets op te treden
♦ num=1
voor de vuist weg|improviserend
♦ num=1
op de vuist gaan|slaags raken
♦ num=1
uit het vuistje eten|met de handen eten
♦ num=1
in zijn vuistje lachen|achter de hand lachen om iemands onhandigheid/afgang

Synoniemen
moker

Verwante begrippen
aambeeld, beitel, smederij, sloopwerk, voorhamer