trots - Bijvoeglijk naamwoord
1. erg blij met wat men (bereikt) heeft
2. vervuld van eigen grootheid
♢ Jullie moeten ons, trotse Grieken, lenen zonder voorwaarden op te leggen (en of we ooit terugbetalen, moeten jullie maar afwachten
3. (pejoratief) verwaand, hoogmoedig, hoovaardig, hooghartig
trots - Voorzetsel
1. ondanks.
trots - Zelfstandignaamwoord
1. denken dat men beter is dan anderen
2. het gevoel dat men wil pronken met wat men heeft of doet
Gepubliceerd op 01-11-2017
trots
betekenis & definitie