Trots
I. m. gmv., 1. de vervuldheid van en het doen blijken van het (al of niet gerechtvaardigde) gevoel dat men meer is dan anderen: ridderlijke trots; zijn rijkdom vervulde hem met trots; de trots te behoren tot een oud' en beroemd geslacht; — (in ongunst. zin) hoogmoed, het gevoel als hiervóór genoemd wann...