trip - Zelfstandignaamwoord
1. (f)/(m) (kleding), (middeleeuwen) een vorm van middeleeuws schoeisel bijv. tripklomp
2. (f)/(m) (paardrijden) houten plankje voor onder de hoef van een paard
3. (m) een korte reis, uitstapje, reisje, excursie, tochtje, toer
4. (m) een ervaring geïnduceerd door hallucinogene middelen (tripmiddel)
♢ Hebben jullie ook dat wiet roken tijdens de trip echt wel je trip beïnvloedt?
trip - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trippen
♢ Ik trip
2. gebiedende wijs van trippen
♢ trip!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trippen
♢ trip je?
Gepubliceerd op 01-11-2017
trip
betekenis & definitie