slag - Zelfstandignaamwoord
1. (m) (militair) militair treffen
♢ Adolf van Nassau bleef in de slag.
2. (m) het opzettelijk doen belanden van een hand of een voorwerp op iemand
♢ De slagen regenden neer op zijn gezicht.
3. (m) (figuurlijk) een pijnlijke of nadelige gebeurtenis
♢ Hij kreeg slag op slag te verwerken, eerst stierf zijn vrouw, daarna zijn zoon.
4. (m) (kaartspel) een aantal kaarten, van iedere speler gewoonlijk één, die door een bepaalde speler gewonnen worden
♢ Door de lengte van zijn troefkaart wist hij nog twee slaagjes te winnen.
5. (m) geluid gemaakt door een ontploffing of een klap (slagwerk)
6. (m) het slaan van het hart (hartslag) dat voelbaar is aan de pols (polsslag)
7. (m) beweging van de armen bij zwemmen (zwemslag)
8. (m) beweging van de benen bij schaatsen (schaatsslag)
9. (m) een draaiing van iets (een slag in het haar)
10. (m) de keer dat iets ronddraait
slag - Zelfstandignaamwoord
1. een soort of categorie, gewoonlijk van mensen
♢ Mensen van zijn slag beginnen zeldzaam te worden.
Woordherkomst
Naamwoord van handeling van slaan.
Synoniemen
strijd, kamp, veldslag
Gepubliceerd op 02-11-2017
slag
betekenis & definitie