doen - Zelfstandignaamwoord
1. het verrichten van een werk
♢ Tegenwoordig is niet het spreken belangrijk, maar het doen.
doen - Werkwoord
1. (ov) een actie ondernemen
♢ Laten we wat anders doen.
2. (auxl) maakt van een ergatief werkwoord een causatieve constructie
♢ De hitte van de zon deed de boter smelten.
3. functioneren
♢ Hij deed het goed op zijn werk.
4. plaatsen
♢ Hij doet de suiker in de suikerpot.
5. ~ aan: iets beoefenen zonder dat het je beroep is
♢ Hij deed aan berg beklommen.
Woordherkomst
afkomstig van:
Middelnederlands: doen
Oudernederlands: duon
Germaans: *dōnan
Indo-Europees: *dʰeh₁-
Uitdrukkingen en gezegden
♦ doen alsof je neus bloedt
doen alsof er niets belangrijks gebeurt
♦ in goeden doen
rijk zijn
♦ opgeld doen
(van een mening) waar veel mensen het mee eens zijn
♦ num=1
aangifte doen|bij de politie zeggen dat er een misdaad is gepleegd
♦ num=1
aangifte doen|zeggen hoeveel je bezit en verdient aan de belastingdienst
♦ num=1
aangifte doen|bij de gemeente vertellen dat er een kind geboren is
♦ num=1
cadeau doen|als geschenk geven
♦ num=1
een beroep op iets of iemand doen|vragen of iemand iets kan doen
♦ num=1
iets van de hand doen|iets verkopen
♦ num=1
iets vriendelijk doen|
♦ zich te goed doen aan
met smaak iets eten
♦ iets gedaan krijgen
zorgen dat iemand iets doet
♦ er is niets aan te doen
iets is vervelend maar het kan niet minder vervelend gemaakt worden
Gepubliceerd op 13-11-2017
doen
betekenis & definitie