Gepubliceerd op 04-12-2017

mik

betekenis & definitie

mik - Zelfstandignaamwoord
1. (m) het mikken, het ergens op richten
2. (f)/(m) (voeding) een zwaar soort brood van in linnen zakjes gekookt ongezift roggemeel
3. (f)/(m) (scheepvaart) deel van een maststrijksysteem waarop de mast in gestreken stand rust
In gestreken stand rust de mast in de mik.
4. (f)/(m) handel, spul, zooi
Ik weet niet wat ik met deze mik aanmoet.

mik - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mikken
♢ Ik mik
2. gebiedende wijs van mikken
mik!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van mikken
mik je?

Uitdrukkingen en gezegden
♦ num=2
weten van kikken noch mikken|geborgen zijn