luiden - Werkwoord
1. (ov) doen klinken, gewoonlijk van een bel
♢ Deze klok wordt zelden geluid.
2. (inerg) het weerklinken van het geluid van een klok
♢ De kerkklokken luidden toen er een dijkdoorbraak dreigde.
3. als inhoud hebben
♢ Het bericht luidde eenvoudigweg: "hij is dood"; details ontbraken.
luiden - Zelfstandignaamwoord
1. mensen, lieden
luiden - Werkwoord
1. meervoud verleden tijd van luien
♢Wij luiden
♢Jullie luiden
♢Zij luiden
Uitdrukkingen en gezegden
♦ num=1
de noodklok luiden|
Gepubliceerd op 04-12-2017
luiden
betekenis & definitie