langs - Voorzetsel
1. terzijde van, evenwijdig aan
♢ Het fietspad loopt langs het kanaal.
langs - Bijwoord
1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
♢ langsglijden - hij gleed langs.
2. prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord
♢ Het pad ligt er voor een belangrijk deel langs.
3. (verouderd) in de lengterichting
langs - Bijvoeglijk naamwoord
1. paritief van de stellende trap van lang
Antoniemen
[3] dwars
Gepubliceerd op 04-12-2017
langs
betekenis & definitie