Gepubliceerd op 04-12-2017

lam

betekenis & definitie

lam - Zelfstandignaamwoord
1. (dierkunde), (zoogdieren) jong van het schaap
2. (dierkunde), (zoogdieren) jong van een geit

lam - Bijvoeglijk naamwoord
1. niet in staat om te bewegen, verlamd
2. lui, futloos
3. versleten door te ver doordraaien (bijvoorbeeld van schroeven)
4. (informeel) heel erg dronken

lam - Bijwoord
1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord verlamd, grondig verstoord
lamleggen: De sneeuwval legde het verkeer lam.

Woordherkomst
Categorie:Meervoud in -eren

Verwante begrippen
stomdronken, straalbezopen