lam - Zelfstandignaamwoord
1. (dierkunde), (zoogdieren) jong van het schaap
2. (dierkunde), (zoogdieren) jong van een geit
lam - Bijvoeglijk naamwoord
1. niet in staat om te bewegen, verlamd
2. lui, futloos
3. versleten door te ver doordraaien (bijvoorbeeld van schroeven)
4. (informeel) heel erg dronken
lam - Bijwoord
1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord verlamd, grondig verstoord
♢ lamleggen: De sneeuwval legde het verkeer lam.
Woordherkomst
Categorie:Meervoud in -eren
Verwante begrippen
stomdronken, straalbezopen
Gepubliceerd op 04-12-2017
lam
betekenis & definitie