bewegen - Werkwoord
1. (inerg) van plaats veranderen, niet stilstaan
♢ Om te kunnen bewegen hebben veel dieren een uitgebreid zenuw- en spierstelsel.
2. (ov) in beweging brengen
♢ Dat werd bewogen door de wind.
3. (refl) zich ~ actie ondernemen om een beweging te maken
♢ Na zijn ongeval kon hij zich niet meer zo goed bewegen.
4. (refl) zich ~ omgaan met mensen waarbij men is
♢ Hij beweegt zich in de hoogste kringen.
5. bewegen tot: iemand ergens toe aanzetten
♢ Het was moeilijk om de studenten tot het maken van huiswerk te bewegen.
Woordherkomst
afgeleid van wegen met het voorvoegsel be-
Afkomstig van het Middelnederlandse bewēghen, verwant met het Middelnederduitse bewēgen, Oudhoogduitse biwegan.
Uitdrukkingen en gezegden
♦ snel bewegen
Antoniemen
stilstaan
Verwante begrippen
roeren, veranderen, stromen, plaats, positie, snel, aanpassen
Gepubliceerd op 10-11-2017
bewegen
betekenis & definitie