kloppen - Werkwoord
1. (inerg) hoorbaar tegen of op iets slaan
♢ Daar wordt op de deur geklopt.
2. (inerg) voelbaar|voel- of hoorbaar bewegen
♢ Zijn hart klopt.
3. absoluut in orde zijn, correct zijn
♢ Dit resultaat klopt met onze verwachtingen.
4. (ov) door slaan in een bepaalde toestand brengen
♢ Slagroom kloppen.
5. (ov) verslaan in een wedstrijd
♢ Hij werd in de tweede ronde geklopt.
kloppen - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord klop
Gepubliceerd op 04-12-2017
kloppen
betekenis & definitie