klokken - Werkwoord
1. een tijd opnemen
♢ Zij klokte een tijd van 2:14:34,34.
2. een geluid voortbrengen dat als "klok" klinkt
♢ De kippen klokten opgewonden.
♢ Het water klokte toen de luchtbel ontsnapte.
klokken - Zelfstandignaamwoord
1. meervoud van het zelfstandig naamwoord klok
Woordherkomst
Een klanknabootsend woord (onomatopee).
Verwante begrippen
[1] timing
Gepubliceerd op 04-12-2017
klokken
betekenis & definitie