Gepubliceerd op 04-12-2017

kleinburgerlijk

betekenis & definitie

kleinburgerlijk - Bijvoeglijk naamwoord
1. met betrekking tot het gedeelte van de bevolking van een stad die behoort tot de sociale laag tussen de arbeidersklasse en de "grote" burgerij
Maar die eigenschappen passen slecht in het goeiige, kleinburgerlijke milieu waarin Hedda zich plots bevindt als echtgenote van de koddige Jurgen Tesman (lieve, grappige rol van Guy Clemens). Haar gevatte sarcasme wordt hier niet eens opgemerkt. Dat maakt haar oneindig eenzaam. Soms lijkt ze even te verlangen naar capitulatie, als een trots, wild paard dat stilstaat om zich te laten zadelen. Om daarna weer woest de manen te schudden en te steigeren. Ze kan niet anders.
2. bekrompen, geborneerd

Woordherkomst
Samenstellende afleiding van klein en burger met het achtervoegsel -lijk
afleiding van kleinburger met het achtervoegsel -lijk
samenstelling van klein en burgerlijk

Synoniemen
bourgeois, kleinhartig, kneuterig, provinciaal