kant - Zelfstandignaamwoord
1. (n) een vorm van vlechtwerk gemaakt van dunne linnen of katoen|katoenen draad|draden
♢ Het kant op de rok was netjes afgewerkt.
2. (m) richting
♢ De juiste kant werd aangegeven op het bord.
3. (m) zijde
♢ Een vel papier heeft twee kanten.
♢ Het is de vraag van welke kant je dat bekijkt.
4. (n) (kleur) de kleur van de stof kant hebbend
♢ Heeft u die ook in het kant?
kant - Bijvoeglijk naamwoord
1.
kant - Werkwoord
1. enkelvoud tegenwoordige tijd van kanten
2. gebiedenwijs van kanten
Uitdrukkingen en gezegden
♦ Aan de andere kant...
Een aanduiding om aan te geven dat men ook tegenovergesteld over iets kan denken.
♦ Aan de kant zetten
Iemand of iets niet meer raadplegen of gebruiken.
♦ Dat raakt kant nog wal.
Iets is volstrekt onbruikbaar.
♦ De liefde kan niet van één kant komen.
als je samen iets doet zal ieder moeten bijdragen
♦ Een dubbeltje op zijn kant zijn.
een gevaarlijke situatie zijn en maar net goed gaan
♦ Het gras aan de andere kant van de heuvel is altijd groener.
men denkt dat anderen geen problemen hebben
♦ Iemand van kant maken
Iemand doden
♦ Iets over z'n kant laten gaan
ergens niets van aantrekken
Synoniemen
[4] kantkleur, kantkleurig
Verwante begrippen
boord, flank, marge, rand, zijde, zijkant, zoom
Gepubliceerd op 04-12-2017
kant
betekenis & definitie